X/Gemeente Heerlen 19 december 2008

  • In deze zaak staat de vraag centraal of de omkeringsregel kan worden toegepast in het geval een beheerder van een openbare weg wordt aangesproken op grond van artikel 6:174 BW. Voor het bewijs van het causale verband beroept Smeets zich op de omkeringsregel. De Hoge Raad stelt voorop dat de aan artikel 6:174 ten grondslag liggende zorgplicht van de beheerder van openbare wegen met name strekt ter bescherming van de veiligheid van de gebruikers daarvan en dat de beschermingsomvang van verkeers- en veiligheidsnormen ruim moet worden uitgelegd. Vervolgens overweegt de Hoge Raad dat de benadeelde die (bij aansprakelijkheid van de wegbeheerder ex artikel 6:174) stelt als gevolg van een ongeval op die weg schade te hebben geleden en daarbij een beroep doet op de omkeringsregel, omtrent de toedracht van het ongeval feiten dient te stellen en zonodig aannemelijk dient te maken waaruit volgt dat een bepaald uit die toestand voortvloeiend gevaar zich heeft verwezenlijkt. Daarbij is het volgens de Hoge Raad evenwel niet nodig dat door de benadeelde ook de precieze toedracht van het ongeval aannemelijk wordt gemaakt, zoals het Hof had overwogen. In gevallen als de onderhavige wordt de gelaedeerde volgens de Hoge Raad immers nu juist door de omkeringsregel beschermd tegen het bewijsrisico dat is verbonden aan de dienaangaande bestaande onzekerheid.

     

    Extra ter info: Toepassing omkeringsregel. Deze regel houdt in dat het bestaan van causaal verband (in de zin van condicio sine qua non-verband) tussen een onrechtmatige gedraging of tekortkoming en het ontstaan van de schade wordt aangenomen, tenzij degene die wordt aangesproken aannemelijk maakt dat bedoelde schade ook zonder die gedraging of tekortkoming zou zijn ontstaan. Voor toepassing van de omkeringsregel is vereist dat sprake is geweest van een gedraging in strijd met een norm die strekt tot het voorkomen van een specifiek gevaar terzake van het ontstaan van schade, en dat degene die zich op schending van deze norm beroept, ook bij betwisting aannemelijk heeft gemaakt dat in het concrete geval het specifieke gevaar waartegen de norm bescherming beoogt te bieden, zich heeft verwezenlijkt.

    In deze zaak staat de vraag centraal of de omkeringsregel kan worden toegepast in het geval een beheerder van een openbare weg wordt aangesproken op grond van artikel 6:174 BW. De feiten zijn als volgt. De Gemeente Heerlen is wegbeheerder van de Heesbergstraat. Op die weg zijn wegwerkzaamheden uitgevoerd. Bij die werkzaamheden is op een bepaald gedeelte van de weg reeds een toplaag aangebracht en op een ander gedeelte van de weg nog niet. Als gevolg daarvan bevindt zich een richel van enkele centimeters in het wegdek. Smeets is met zijn fiets ter hoogte van de wegwerkzaamheden ten val gekomen. Hij spreekt de Gemeente op grond van artikel 6:174 aan voor de door hem geleden schade. Smeets stelt daartoe dat hij door de richel plotseling in zijn vaart is gestuit en vervolgens over de kop is geslagen. Voor het bewijs van het causale verband beroept Smeets zich op de omkeringsregel. De Gemeente betwist onder meer dat Smeets door de richel ten val is gekomen. De Rechtbank heeft de vordering van Smeets toegewezen. Het Hof echter niet. Het Hof heeft daarbij in het midden gelaten of de weg ter plaatse voldeed aan de daaraan krachtens artikel 6:174 te stellen eisen. Volgens het Hof dient de vordering van Smeets reeds te worden afgewezen, omdat de door hem mede aan zijn vordering ten grondslag gelegde omkeringsregel toepassing mist. Het Hof was van mening dat Smeets voor toepassing van deze regel de door hem gestelde toedracht van het ongeval had dienen te bewijzen, nu de Gemeente had bestreden dat zij met de toestand van de weg een risico terzake van het ontstaan van schade in het leven had geroepen en ook dat dit risico zich

    daadwerkelijk had verwezenlijkt. De Hoge Raad kan zich niet verenigen met deze gedachtegang en vernietigt het arrest van het Hof. De Hoge Raad stelt voorop dat de aan artikel 6:174 ten grondslag liggende zorgplicht van de beheerder van openbare wegen met name strekt ter bescherming van de veiligheid van de gebruikers daarvan en dat de beschermingsomvang van verkeers- en veiligheidsnormen ruim moet worden uitgelegd. Vervolgens overweegt de Hoge Raad dat de benadeelde die (bij aansprakelijkheid van de

    wegbeheerder ex artikel 6:174) stelt als gevolg van een ongeval op die weg schade te hebben geleden en daarbij een beroep doet op de omkeringsregel, omtrent de toedracht van het ongeval feiten dient te stellen en zonodig aannemelijk dient te maken waaruit volgt dat een bepaald uit die toestand voortvloeiend gevaar zich heeft verwezenlijkt. Daarbij is het volgens de Hoge Raad evenwel niet nodig dat door de benadeelde ook de precieze toedracht van het ongeval aannemelijk wordt gemaakt, zoals het Hof had overwogen. In gevallen als de onderhavige wordt de gelaedeerde volgens de Hoge Raad immers nu juist door de omkeringsregel beschermd tegen het bewijsrisico dat is verbonden aan de dienaangaande bestaande onzekerheid.

    Rapporteer Plaats commentaar