Vanaf 235 was er geen algemene dynastie meer en zaten de keizers vrij wankel op de troon. In de periode 249 - 284 liep alles uit de hand en waren er tientallen keizers en tegenkeizers, deze worden ook wel soldatenkeizers genoemd, omdat ze hun macht aan de soldaten te danken hadden. Soms raakten het rijk ook verdeeld doordat er meer dan één keizer aan de macht was.

Economische gevolgen:
Grote delen werden in de oorlogen verwoest en brachten amper meer belasting op. De landbouwoverschotten daalden en als gevolg daar van ontstond er een hogersnood en de pest teisterde het rijk. In de oorlogsgebieden kwamen ook roversbenden.
Onveilige en dalende koopkracht zorgde voor een achteruitgang in de handel en talrijke steden in de getroffen gebieden raakten in verval. Er was ook een muntsverslechtering en de soldaten die hun koopkracht zagen dalen kwamen in opstand en de keizers moesten wel aan hun soldaten gehoor geven, want dat was hun machtsbasis. Britannë, Spanje, Klein-Azië, Sicilië, Noord-Afrika en Egypte wisten zich aan deze rampperiode te ontrekken. Het zwaartepunt van het rijk kwam in Azië en Afrika te liggen.

Herstel vondt plaats dankzei keizer Valerianus, Galleinus en Diocletianus.
Gallienus sloot in 260 de senatoren uit van het bekleden van officiersposten en ze werden vervangen door ervaren militairen uit de ridderstand. Hij voerde ook de zoneverdediging in.

Rapporteer Plaats commentaar