Tsaar: 1. De tsaar (keizer) regeerde als een alleenheerser: hij
steunt op leger, ambtenaren, kerk en geheime politie. 2. Rusland had grote problemen: armoede, veelvolkerenstaat
en economische achterstand: weinig industrie, veel arme boeren.
Marxisme: Door middel van klassenstrijd verdrijven de proletariërs
(bezitlozen) de rijke kapitalisten: dan komt er socialisme: dictatuur van het
proletariaat tegen het kapitalisme. Uiteindelijk komt er communisme: iedereen is gelijk, er is geen
staat of dwang meer, ieder krijgt wat hij wil.
Bolsjewieken o.l.v. Lenin: Willen snel met geweld revolutie: ook in een achterlijk
boerenland kunnen we socialisme maken. De partij is alles en beslist voor het
domme volk.
Oorlog 1914-1917: Rusland wordt verslagen door Duitsland: honger en stakingen brengen de val van de Tsaar
Februarirevolutie 1917: Alle partijen doen hier aan mee: de tsaar wordt vervangen
door een Voorlopige Regering, die de oorlog wil voortzetten. Men wil een grondwet
maken. Naast de Voorl. Regering komen er sovjets: raden van arbeiders en
soldaten die alles willen regelen. Er is chaos in Rusland. Boeren en arbeiders
willen vrede.
Oktoberrevolutie 1917: De bolsjewieken o.l.v. Lenin en Trotski (stichter van het
Rode Leger) grijpen de macht, beloven ‘brood en vrede’. Boeren krijgen land.
Vrede van Brest-Litovsk 1918: Lenin en Trotski sluiten zeer nadelige vrede met Duitsland:
zij denken dat de revolutie naar de Duitse arbeiders zal overslaan. Zij dromen
van wereldrevolutie. Rusland verliest veel grond en industrie.
Burgeroorlog 1917 - 1921: Het Rode leger o.l.v. Trotski verslaat de Witte legers
o.l.v. generaals van de tsaar: geweld en hongersnood kosten minstens 6 miljoen
slachtoffers. De Roden winnen: betere organisatie en boeren zijn op hun hand.
De Sovjet-Unie 1922: Hierin zijn de communisten (= bolsjewieken) de baas en
oefenen een harde dictatuur uit: ‘de dictatuur van het proletariaat’.