tot 1100 waren de boeren afhankelijk van hun leenman. Zij woonden op kleine boerderijen op het land van de heer. Zij mochten op het land wonen, daarvoor moesten ze onbetaald werken voor de heer: Herendiensten
Deel afstaan van de oogst aan de heer hoort daar ook bij.
Land van de heer raakte overbevolkt door de groei: te weinig werk en voedsel voor zoveel mensen: hongersnood. Deel van de boeren trok onontgonnen gebieden. Deze woeste gronden ontginnen: nieuw bestaan opbouwen. Anderen hadden genoeg van het boeren bestaan: verhuizen naar andere plaatsen (vlakbij druk bezochte markten) waar ze als ambachtsman konden leven: mandenmaker, kleermaker, timmerman. Ook werkten ze op kastelen en bij kloosters.

Rapporteer Plaats commentaar