T.a.v. de verdachte geldt bovendien de in art. 6, tweede lid, EVRM neergelegde onschuldpraesumptie: 'Een ieder tegen wie een vervolging is ingesteld, wordt voor onschuldig gehouden totdat zijn schuld in rechte is komen vast te staan'. Dit impliceert dat een verhorende ambtenaar geen blijk mag geven van de evt. overtuiging dat de verdachte schuldig is. Het gaat hier om hoe de verdachte dient te worden bejegend, niet om wat de verhorende ambtenaar tav de schuld of onschuld van de verdachte denkt. Voor opsporingsambtenaren is dit niet met zoveel woorden in de wet bepaald, al geldt ook hier dat zij de verdachte niet als een reeds veroordeelde mogen behandelen. Voor rechters is uitdrukkelijk bepaald dat zij op de terechtzitting geen blijk mogen geven van een evt. overtuiging omtrent de schuld of onschuld van de verdachte (art. 271, tweede lid, Sv).

Rapporteer Plaats commentaar