Regionalisme is de theorie van gecoördineerd sociale, economische of politieke activiteiten binnen een geografische regio, bestaande uit een tal van staten. Dit heeft betrekking op normen regels en formele structuren. Verder impliceert dit een herschikking van politieke entiteiten en beloftes van de staat naar de regio.

Regionalisme kan aan drie criteria voldoen:

1) Een onderscheidende, op geografische basis, groep/landen/gemeenschappen.
2) Een intensieve band tussen het gegeven land en gemeenschappen.
3) De opkomst van een organisatie (institutionalisme)
Onderscheid in definitie regionalisme:

1) Oud regionalisme: nadruk op de staat en formele instituties
2) Nieuw institutionalisme: nadruk op het idee (regionalisme) en processen. Hierbij meer nadruk op regionale ‘ruimte’.
Europees buitenlandsbeleid:
Europese Defensie Gemeenschap (1952) en Europese Politieke Gemeenschap (1953). Geen van beide gerealiseerd;
Begin jaren vijftig drongen de Verenigde Staten aan op herbewapening van West-Duitsland. Dat had te maken met de toenemende spanningen met de Sovjet-Unie en het uitbreken van de Korea-oorlog (1950). Door herbewapening van West-Duitsland zou West-Europa minder kwetsbaar zijn voor een aanval uit het oosten. Veel Europese landen voelden echter niets voor een militair zelfstandig Duitsland.

De Franse minister-president René Pleven ontwierp daarom een plan voor een Europees leger. Hieraan zouden ook Duitse troepen deelnemen. Dit leger zou onder bevel komen te staan van een gezamenlijk Europees commando. Het plan moest leiden tot de oprichting van de zogeheten Europese Defensie Gemeenschap (EDG). EDG-plan in de prullenbak

Op 27 mei 1952 werd het EDG-verdrag opgesteld. Omdat in de Europese Defensie Gemeenschap democratische controle ontbrak, werd er tevens een plan opgesteld voor een Europese Politieke Gemeenschap (EPG). Daar zou onder meer een Europees parlement toezicht hebben op wat er binnen de EDG gebeurde. De noodzaak voor Europese defensiesamenwerking bleek na verloop van tijd echter minder dringend, omdat onder andere een wapenstilstand in Korea was gesloten. De plannen voor de EDG werden in 1954 uiteindelijk in Frankrijk door het parlement verworpen. Dit betekende het einde van de EDG.

Europese Politieke Samenwerking (EPS, 1970);
Opgezet n.a.v. het Luxemburg rapport (1970) en voortgezet tot Verdrag van Maastricht (1992/1993)

Formeel strict intergouvernementeel vaar aard (in de praktijk werd er samengewerkt met de Europese Commissie). Tot 1987 geen eigen instituties.

Het ging om coordinatie tussen ministeries van buitenlandse zaken in de vorm van: het Politieke Comité (directeuren politieke zaken), werkgroepen (van lagere ambtenaren) en het zogenaamde COREU-systeem).

De voorzitter van de Raad v Ministers en (vanaf halverwege jaren ’70 in troika verband) leidde de vergaderingen op alle niveaus. Besluiten op basis van consensus genomen.

De EPS betrof vooral verklaringen in reactie op gebeurtenissen, maar leidde soms (CVSE en Midden Oosten) tot een meer pro-actieve rol.

In de jaren zestig groeide bij de EG-lidstaten het besef dat een gezamenlijk buitenlands beleid nodig was. Zelfs landen die niet tot de EG behoorden, wilden een duidelijkere positie van de EG in de wereldpolitiek. Bij onderhandelingen over handelsafspraken bleek telkens weer dat de EG niet met een stem maar met meerdere, vaak tegenstrijdige, geluiden van zich liet horen.

Daarom kwamen in de jaren zeventig in het kader van de zogeheten Europese Politieke Samenwerking (EPS) de ministers van Buitenlandse Zaken van de lidstaten twee keer per jaar samen om een gezamenlijk buitenlands beleid te bespreken. Van een echt buitenlands beleid was geen sprake. Het beleid ging alleen over de politieke aspecten van economische samenwerking. Bovendien diende de EPS enkel als een kader voor informeel overleg om de verschillende buitenlandse en politieke standpunten van de afzonderlijke lidstaten op een lijn te brengen.

 

  • Europese Akte (1986/1987):
De EPS kreeg een plek in de Europese verdragen (werd dus geformaliseerd)

Het bleef intergouvernementeel van aard en daarmee dus buiten de communautaire methode (bv geen onderdeel van judiciële toetsing door het EGH).

Er werd een secretariaat opgezet in Brussel die zou bestaan uit afgevaardigde diplomaten van de lidstaten: dus geen supranationaal orgaan zoals de Europese Commissie.

Europese Commissie (en in mindere mate het Europees Parlement) werden nauwer bij EPS betrokken

Procedure om Politiek Comité of de Raad van Ministers snel bijeen te kunnen roepen

Oproep dat het beleid gemaakt onder in de EPS consistent moet zijn

 

  • Verdrag van Maastricht (1992/1993):
Oproep dat het beleid gemaakt onder in de EPS consistent moet zijn

Oprichting EU

EPS vervangen door Gemeenschappelijk Buitenland- en Veiligheidsbeleid (GBVB).

Een aparte pijler (2) voor het GBVB. Intergouvernementeel van aard.

Oproep tot het oprichten van een gezamenlijk defensiebleid.

Nieuwe beleidsinstrumenten: Gemeenschappelijke Standpunten (Common Positions) en Gezamenlijk Beleid (Joint Actions).

Joint actions:

Gaan verder dan de verklaringen onder de EPS

Worden aangenomen op basis van unanimiteit

Er kan worden besloten om problemen met de uitvoering op te lossen d.m.v. meerderheidsbesluitvorming, maar daar is eerste een unaniem besluit voor nodig

 

  • Verdrag van Amsterdam (1997/1999)

Hoge Vertegenwoordiger voor het buitenlandse beleid (Javier Solana)

Werd tegelijkertijd de Secretaris-Generaal van de Raad v. Minsters.

 

Oprichting van de Policy Planning and Early Warning Unit in het secretariaat van de Raad v. Ministers

 

Constructieve afzijdigheid (constructive abstention). Je kunt je als lidstaat ontrekken van gezamenlijk beleid zonder dat dit een veto betekent.

Invoering van de Gemeenschappelijke Strategie:

Worden besloten door de Europese Raad (regeringsleiders) op basis van een aanbeveling van de Raad v. Ministers.

Worden uitgevoerd d.m.v. Common Positions en Joint Actions waartoe besloten in de Raad v. Minsters

Beiden kunnen totstandkomen d.m.v. gekwalificeerde meerderheid tenzij een lidstaat zich beroept op een vitaal nationaal belang (in dat geval kan er een veto uitgesproken worden

 

  • Verdrag van Nice (2001/2003)

Oprichting van het Europees Veiligheids- en Defensiebeleid (EVDB). Is dus een onderdeel van het GBVB.

 

Het oude Politieke Comité van de EPS wordt vervangen door het Politiek- en Veiligheidscomité (Political and Security Committee, PSC). Wordt voorgezeten door de Hoge Vertegenwoordiger (Solana).

 

Inbedding van het Militair Comité en de Militaire Staf (in 1999 opgericht).

Besluiten over Joint Decisions kunnen op basis van gekwalificeerde meerderheid genomen worden.

 

  • Verdrag van Lissabon (2007/2009

In 2007 ondertekend en in 2009 in werking getreden.

Bedoeld als oplossing voor de crisis over de Europese Grondwet

Relevante spelers:

  • Vaste voorzitter Europese Raad
  • Raad Buitenlandse Zaken (Foreign Affairs Council)
  • Hoge Vertegenwoordiger van de Unie voor Buitenlandse Zaken en Veiligheidsbeleid
  • Europese diplomatieke dienst (European External Action Service, EEAS)
  • Europese Commissie
  • Europees Parlement

Vaste voorzitter:

Herman van Rompuy

Gekozen door de Europese Raad op basis van gekwalificeerde meerderheid voor 2,5 jaar (met één verlenging mogelijk)

Vertegenwoordigd de EU naar buiten toe zolang dit niet botst met de functie van HV

 

Raad buitenlandse zaken:

Ministers van Buitenlandse Zaken, Defensie of Ontwikkelingssamenwerking. Voorgezeten door de Hoge Vertegenwoordiger

Vergadert elke maand

Tenzij anders vermeld in het verdrag worden besluiten genomen met eenparigheid van stemmen (unanimiteit). Stemt met gekwalificeerde meerderheid wanneer:

 

1) Een besluit is gebaseerd op een eerder besluit van de Europese Raad

2) Een besluit is gebaseerd op een voorstel van de HV dat gebaseerd is op een besluit van de Europese Raad

3)Uitvoering van een eerder genomen besluit

4) Benoeming van een Speciale Vertegenwoordiger.

 

Hoge vertegenwoordiger:

Catherine Ashton

Wordt benoemd door de Europese Raad (gekwalificeerde meerderheid) met instemming van de voorzitter van de Europese Commissie

Is voorzitter van de Raad Buitenlandse Zaken. Moet samen met de raad toezien op de eenheid en doeltreffendheid van het GBVB

Is vicevoorzitter (één van de 5) van de Europese Commissie (en verantwoordelijk voor externe betrekkingen)

Vertegenwoordigd de EU in het GBVB

Europese diplomatieke dienst

Wordt aangestuurd door de Hoge Vertegenwoordiger

Bestaat uit functionarissen vanuit de lidstaten, het secretariaat van de Raad v. Ministers, en de Europese Commissie.

De delegaties van de Europese Commissie in derde landen worden ‘EU ambassades’.

 

Europese commissie en parlement:

Europese Commissie: leidende rol in handelspolitiek (exclusieve competentie), ontwikkelingssamenwerking (parallel aan inspanningen lidstaten), uitbreiding en nabuurschapsbeleid.

Europees Parlement: wordt geconsulteerd door de HV ten aanzien van GBVB.

De reden achter het buitenlandbeleid van EU:

 

De EU is een economische reus met weinig politiek gewicht.

Zowel in economisch als politiek opzicht wordt de EU relatief minder belangrijk (opkomst BRICs)

De buitenlandpolitieke doelstellingen van EU-lidstaten groeien steeds dichter naar elkaar toe. Bv:

· Mensenrechten

· Ontwikkelingssamenwerking

· Nieuwe dreigingen (piraterij, cyberveiligheid, energieschaarste)

· Mondiale problemen (klimaatverandering, armoede en onderontwikkeling, epidemische ziekten)

Europese buitenlandpolitieke instrumenten

 

· Voor wat betreft het veiligheidsbeleid is er in 2003 een overkoepelende strategie vastgelegd: ‘Een veiliger Europa in een betere wereld’.

 

· Voornaamste dreigingen: terrorisme, verspreiding massavernietigingswapens, regionale conflicten, mislukte staten, georganiseerde misdaad

 

· Nadruk op ‘veiligheid in eigen omgeving’ (Balkan, Midden-Oosten) en doeltreffende internationale samenwerking.

· V.w.b. het buitenlandbeleid moet de EU actiever zijn, beter berekend op zijn taak, coherenter, en de EU moet meer samenwerking met partners.

 

· Common Strategies: stellen algemene beleidslijnen vast, bv European Security Strategy (2003)

 

· Common Positions: wordt vaker gebruikt en gaan over specifieke landen (bv. over Libië) of thema’s (bv. conflictpreventie).

· Joint Actions: een instrument om het beleid uit te voeren

 

· Politieke instrumenten: verklaringen, démarches, politieke dialoog, speciale vertegenwoordigers, vertegenwoordiging in internationale organisaties, civiele missies (EULEX in Kosovo), politieke sancties etc.

· Economische instrumenten: handelsovereenkomsten, technische assistentie, ontwikkelingshulp, economische sancties etc.

· Militaire instrumenten: vredesmissies (onder het GVDB, dat in het Verdrag van Lissabon het EVDB vervangt)

 

· Europese uitbreiding wordt gezien als een instrument om welvaart en stabiliteit te creëren

· 2004: voormalige Oostbloklanden, Cyprus en Malta.

 

· 2007: Bulgarije en Roemenië

 

· Met landen die geen lid kunnen/willen worden voert de EU een ‘nabuurschapsbeleid’ uit.

· Dan worden er handels- en samenwerkingsovereenkomsten (bv op het gebied van de grensbewaking) gesloten.

 

Beperkingen van het Europese buitenlandbeleid

· Europese Hof van Justitie is niet bevoegd inzake schendingen van de EU-regels voor buitenlandbeleid door lidstaten

· Lidstaten kunnen veto uitspreken over buitenlandpolitieke onderwerpen of het EU-standpunt verzwakken

· Coördinatie en coherentie (zelfs onder Lissabon)

Rapporteer Plaats commentaar