Noteer de namen van de zinsdelen die je tot nu toe hebt geleerd. Noteer erachter hoe je de zinsdelen in de zin kunt vinden.
- wwg: alle werkwoorden in een zin.- nwg: als er een koppelwerkwoord in een zin staat, staat er ook een nwg in. Het nwg bestaat uit een naamwoordelijk- en werkwoordelijk deel.- ond: wie of wat + gezegde.- lv: wie of wat + gezegde + onderwerp.- mv: aan wie of voor wie + gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp.- bwb: waar, wanneer, waardoor, waarmee, waarnaar, wanneer, hoe, hoeveel?- vzv: begint altijd met een voorzetsel. Dit is een vast voorzetsel bij een zww of nwg van de zin. Dit voorzetsel kun je bijna niet vervangen door een ander voorzetsel.