Normering: in deze fase komen allerlei regels tot stand over hoe kinderen met elkaar om
dienen te gaan, wat het groepsdoel wordt en wat de groepsnormen zijn.
Groepsdoel: gezamenlijk doel waar iedereen in de groep van op de hoogt is en dat de
groepsleden met elkaar willen bereiken.
Functies van groepsdoelen:
• Richting geven aan het gedrag: doelen sturen en bepalen wat groepsleden doen ->
richting geven aan gedrag.
• Motiveren en stimuleren: doelen vormen beweegredenen om te handelen.
• Conflictoplossing: focussen leggen op het gezamenlijke doel, kunnen de basis voor
het oplossen van conflicten vormen.
• Beoordeling en evaluatie: zonder doel kan je het functioneren van een groep niet
beoordelen.
• Het geeft de individuele leden een gevoel van persoonlijke voldoening.
• Het beïnvloed de intensiteit van het groepsproces.
Bij het behalen van een groepsdoel speelt groepscohesie een belangrijke rol: De neiging van
de groepsleden om elkaars gezelschap op te zoeken en als groep bij elkaar te zijn.
Als er geen duidelijk groepsdoel is: De groep zal niet lekker functioneren, is niet effectief, en
er is minder cohesie. Daardoor zal de motivatie afnemen, zullen meer conflicten ontstaan en
zullen de groepsleden niet weten wat er van hen verwacht wordt. Oplossing: nieuw
groepsdoel, bestaande groepsdoel benoemen of een nieuwe dimensie aan het groepsdoel
toevoegen.
Formeel doel: slaat op de cognitieve, sociale en motorische ontwikkeling. Bijbehorende
regels gaan vaak over het leerklimaat. Bijv. niet eten in de klas.
Informeel doel: heeft betrekking op het leefklimaat. Bijv. lol hebben.
Positieve doelen -> effectieve groep
Negatieve doelen -> ineffectieve groep.
Subdoelen: doelen die ten dienste staan van het grote te bereiken doel.
Groepsnormen:
• De rollen of verwachtingen die specificeren welk gedrag gepast is en welk gedrag
niet, en die functioneren als maatstaven voor de beoordeling van het doen of laten
van de groepsleden. (gedragsregel)
• Is afgeleid van een waarde. Bijv. ‘respect hebben voor elkaar’.
• Werken ordenend en stabiliserend: iedereen weet wat van elkaar wordt verwacht.
• Belangrijk kenmerk: de gemeenschappelijkheid.
Tijdelijke normen: kort van duur. Bijv. rages.
Normen kunnen betrekking hebben op:
• Taak. Bijv. Hoe hoor je te werken?
• Manier van omgaan met elkaar. Bijv. Hoe ga je met elkaar en met conflicten om?
• Meningen. Bijv. Wat vind de groep van pesten?
• Uiterlijk. Bijv. Wat draag je wel en niet.
• Hobby’s. Bijv. Welke zijn in?
• Verzamelen. Bijv. stickers, plaatjes.
• Idolen. Bijv. zangers, acteurs.
Groepsnormen kunnen op verschillende manieren ontstaan:
• Algemeen maatschappelijke normen die leden meekrijgen vanuit hun gezin en
vanuit de maatschappij d.m.v. bijv. reclame spotjes
• Normen worden ingebracht door groepsleden.
• Groepsleden worden van buitenaf gestimuleerd om een norm aan te nemen.
• Ontstaan bij toeval.
• De deelnemers nemen de normen van thuis, van een vorige school of buurt mee.
Bij het overtreden van de ene norm, zal dit meer afkeuring teweegbrengen dan bij het
overtreden van de andere norm. Dit is te verklaren door de verschillende opvattingen over
een bepaalde norm.
Positieve groepsnorm -> positieve groep.
Negatieve groepsnorm -> negatieve groep.
Zie blz. 81 en 82 voor meer uitleg.
Lastig om bestaande groepsnormen te veranderen, omdat de groep met de oude regels
weet waar de aan toe is, en de negatieve zekerheid verkiest boven de onzekerheid van het
veranderingsproces. Ze zijn alleen blijvend te veranderen via het aanpakken van het
leefklimaat of door het creëren van een nieuw of ander groepsdoel.

Rapporteer Plaats commentaar