Normaal is het zo dat, als de koper vind dat een artikel non-conform is, dat hij dat zelf moet bewijzen. Bij consumentenkoop word die bewijslast, als het gebrek zich binnen 6 maanden na koop openbaart, omgedraaid. Met andere woorden, als de consument in een winkel een goed koopt dat vervolgens binnen zes maanden weer stuk gaat, dan kan hij terug naar de winkel, hoeft hij niks te bewijzen, en is de verkoper aan zet. Is deze van mening dat de klant zelf verantwoordelijk is voor het gebrek, dan zal de verkoper dat moeten bewijzen. Kan hij dat niet bewijzen dan ligt het initiatief bij hem en zal hij op de één of andere manier moeten zorgen voor een oplossing. Overigens word dit conformiteitsbeginsel meteen weer beperkt door dezinsneden'mede gelet op de aard van de zaak'(art. 7:17 BW) en 'tenzij de aard van de zaak'(art 7:18 lid 2 BW). Dat betekend dat er bij de beantwoording van de vraag of er sprake is van non-conformiteit altijd gekeken moet worden naar de omstandig heden van het geval en naar wat voor zaak het precies betreft. Als het bijvoorbeeld gaat om een tweedehands artikel of een bederfelijk productdanis de kans op een gebrek groter en zal dus minder snel sprake zijn van non-conformiteit dan bij een nieuw artikel.

Rapporteer Plaats commentaar