Noodweer in de bus

  • Noodweer
    Ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding
    Ogenblikkelijk is niet alleen aanranding van lijf, eerbaarheid of goed, maar ook gedragingen die een onmiddelijk dreigend gevaar opleveren

    Rapporteer Plaats commentaar
  • Een concrete dreiging van wederrechtelijke aanranding kan ook voldoende grond opleveren voor aanvaarding van een noodweerberoep.

    Rapporteer Plaats commentaar
  • 2002

    Voor het aannemen van onmiddellijke wederrechtelijke aanranding bij een beroep op noodweer is het niet noodzakelijk dat de aanranding al bezig is.
    - ook onmiddellijk dreigend gevaar
    - objectieve 3e
    - uiterlijke verschijningsvorm

    Rapporteer Plaats commentaar
  • Ook de concrete dreiging van wederrechtelijke aanranding kan voldoende grond opleveren voor aanvaarding van een noodweerberoep

    Verdachte zat in de bus toen twee jongens naast hem kwamen zitten. De jongens begonnen opeens met friet door de bus te gooien en verdachte zei hier wat van en hij vroeg of ze dit normaal vonden. Een van de twee jongens zei dat ze hem wel een pak slaag zouden geven als de bus op het station was aangekomen en hij werd daarna nog een aantal keer bedreigd door de jongens. Op een gegeven moment ging één van de jongens staan en liep dreigend op de verdachte af. Verdachte zag geen andere uitweg meer en sloeg de jongen tegen zijn neus. Het hof oordeelde dat er geen sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding en ook dat verdediging niet noodzakelijk was, omdat verdachte zich aan de aanval had kunnen onttrekken.

    Alleen wanneer sprake is van onmiddellijk dreigend gevaar kan dat onder omstandigheden als een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding worden beschouwd.
    Onder "aanranding" in art. 41 Sr vallen niet alleen gedragingen welke kunnen worden beschouwd als een feitelijke aantasting van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed, maar ook gedragingen welke een onmiddellijk dreigend gevaar voor zodanige aantasting opleveren.
    In alle overige situaties kan de enkele vrees dat men zal worden aangerand door iemand die een dreigende houding aanneemt, niet rechtvaardigen dat alvast zelf tot de aanval wordt overgegaan.
    Er is een dunne grens tussen de enkele vrees en het onmiddellijk dreigend gevaar. De feitelijke omstandigheden van het geval zullen vaak bepalen van welke van de twee situaties sprake is. In ieder geval moet er in de ogen van een objectieve waarnemer sprake zijn van een onmiddellijke dreiging. De beleving van de verdediger - over het algemeen de verdachte - is niet van doorslaggevend belang. Verdachte kan ten onrechte een acuut dreigend gevaar hebben aangenomen terwijl het in de ogen van de objectieve derde nog niét zover was.

    Rapporteer Plaats commentaar
  • ook de concrete dreiging van wedderrechtelijke aanranding kan voldoende grond opleveren voor aanvaarding van een noodweerberoep

    Rapporteer Plaats commentaar