a) Noem twee verschillen tussen MI en een directieve aanpak. b) Noem twee verschillen tussen MI en een non-directieve aanpak.
a) Directief vs MI
D: Het accepteren van de diagnose door de jongere is essentieel voor gedragsverandering. MI: Gedragsverandering kan ook plaatsvinden zonder acceptatie van een 'probleem'.
D: Je benadrukt eigen kennis. MI: Je benadrukt de jongere zijn persoonlijke keuze en verantwoordelijkheid.
D: Je ziet weerstand als ontkenning die moet worden geconfronteerd. MI: Je ziet weerstand als een interpersoonlijk proces beïnvloed door je eigen gedrag.
D: Je reageert op weerstand met interpretatie of correctie. MI: Je reageert op weerstand met reflectie om de mening van de jongere helder te krijgen.
b) Non-directief vs MI
ND: De jongere bepaalt de inhoud en richting van de interactie. MI: Je stuurt het gesprek subtiel richting motivatie voor gedragsverandering.
ND: Je onthoudt je van het geven van advies en feedback. MI: Je geeft advies en feedback waar gepast en met toestemming van de jongere.
ND: Je gebruikt empathische reflectie onvoorwaardelijk. MI: Je gebruikt empathische reflectie selectief om motivatie op te bouwen.