Noem, naast de gevallen en gronden, de twee voorwaarden die in beginsel gelden voor alle vormen van voorlopige hechtenis (bewaring, gevangenhouding, gevangenneming).

    1. Art. 67 lid 3 Sv: een bevel tot voorlopige hechtenis mag alleen worden gegeven als sprake is van 'ernstige bezwaren'. Hiermee wordt gedoeld op graad v.d. verdenking. Een redelijk vermoeden van schuld in zin van art. 27 Sv is onvoldoende om de verdachte voorlopige te hechten. De verdenking moet ernstiger zijn, het belastende materiaal zwaarwegender. Het gaat daarbij overigens om een gradueel en weinig scherp onderscheid, zodat moeilijk is aan te geven hoe groot de verdenking nu eigenlijk exact moet zijn. 
    2. Art. 67a lid 3 Sv: er mag bij toepassing van voorlopige hechtenis geen voorschot worden genomen op later op te leggen straf. Dat de rechter verwacht dat verdachte (zwaar) wordt gestraft, mag geen reden (geen grond) vormen hem voorlopig te hechten. Toch eist de wetgever dat rechter met de straf die vermoedelijk wordt opgelegd, rekening houdt. Als er grond is voor voorlopige hechtenis (bijv. recidivegevaar) mag de rechter de voorlopige hechtenis toch niet bevelen als het gevolg daarvan zou zijn dat de verdachte langer in voorarrest zou zitten dan de te verwachten straf/maatregel duurt --> anticipatiegebod.

    Rapporteer Plaats commentaar