Noem een vijftal controlebegrippen en geef van elk een concreet voorbeeld.
Detailcontrole: Van een specifieke verkoopfactuur wordt gecontroleerd of deze in de debiteurenadministratie is opgenomen.
Totaalcontrole: Het totaal van het verkoopoverzicht van een periode wordt aangesloten met het totaal van de opboeking van de debiteuren in dezelfde periode.
Deelwaarneming: Er wordt een controle toegepast op de gefactureerde een x- aantal verkoopfacturen die wil-lekeurig worden geselecteerd.
Integrale controle: De gefactureerde prijzen van alle verkoopfacturen worden gecontroleerd.
Directe controle: Oogtoezicht door het management op het scannen van alle artikelen door de kassier.
Indirecte controle: Bij de uitgang wordt door het management aan klanten de kassabon gevraagd en wordt het aantal artikelen in de boodschappentas aangesloten met het aantal artikelen op de kassabon.
Formele controle: Controle of alle velden van de blokstempel zijn ingevuld.
Materiële controle: Controle of de aanschaf van een dvd recorder op kosten van de zaak aanvaardbaar is.
Negatieve controle: Controle of alle verkopen juist, tijdig en volledig zijn verantwoord in de debiteurenadministratie.
Positieve controle: Controle of de verstrekte kortingen terecht zijn verstrekt.