Noem de metamodel taalpatronen en geef de vraag die je kunt stellen om dit
patroon te bevragen.


  • 1. Gedachtelezen:  Hoe weet je dat?

    2. Eeuwige waarheid: Volgens wie?
    3. Oorzaak > Gevolg: Hoezo zorgt O ervoor dat G gebeurt?
    4. Complexe equivalentie (A=B): In welk opzicht betekent
    dit hetzelfde als dat?
    5. Vooronderstelling: Hoe …?
    6. Alles of niets uitspraak: Altijd? Nooit?
    7. Modale operatoren van noodzaak en mogelijkheid: Wat
    zou er gebeuren als je het (niet) deed? Wat let je?
    8. Nominalisaties: Hoe zou je willen …?
    9. Niet gespecificeerde werkwoorden: Hoe? Hoe specifiek?
    10. a. Simpele weglating: Waarover, over wie?
    b. Geen referentie index: Wie bedoel je?
    c. Vergelijkende weglating: Vergeleken met wat of wie?

    Rapporteer Plaats commentaar