1. Positieve bekrachtiging (+S+): het zeuren van een kind neemt toe omdat er een snoepje op volgt. 2. Negatieve straf (-S+): iets aangenaams wordt weggenomen. Time-out (storend gedrag, buiten de groep) en response cost (storend gedrag, uitzetten tv) 3. Uitdoving (oS+): het uitblijven van een bekrachtiger waarmee het betreffende gedrag is aangeleerd 4. Negatieve straf (+S-): eten, schok. Deze procedure heeft niet altijd het beoogde effect van onderdrukking van het gedrag, als dat wel het geval is, passieve vermijding : A > C (pos.bekrachtiging), B+C stroom, in A blijven zitten 5. Negatieve bekrachtiging (-S-): ontsnappingsgedrag, gedrag wordt uitgevoerd om iets onaangenaams te doen ophouden. 6. Negatieve bekrachtiging (oS-): iets onaangenaams blijft uit. Hieruit volgt vaak actief vermijdingsgedrag: > na 5 sec B+C stroom, vermijden door binnen 5 sec naar C te lopen