Suikersoorten kunnen zowel van de suikerbiet als van het suikerriet afkomstig zijn.
Kristalsuiker: witte, glanzende kristallen, die na bevochtigen geperst kunnen worden tot klontjes. Roodgekleurde kristalsuiker wordt ook wel perensuiker genoemd.
Tafelsuiker: gezeefde kristalsuiker. Hierdoor krijg je een fijnere korrel die sneller oplost dan kristalsuiker.
Geleisuiker: tafelsuiker waaraan pectine en citroenzuur zijn toegevoegd.
Vanillesuiker: fijne kristalsuiker, vermengd met synthetische vanille.
Poedersuiker: fijngemalen kristalsuiker (vaak met toegevoegd antiklontermiddel).
Basterdsuiker: kleine suikerkristallen waar een invertsuikerhoudende stroop is toegevoegd, die in mindere of meerdere mate door karamelvorming is gekleurd. Bastersuiker is blank, beige of donkerbruin.
Kandijsuiker: suikerkristallen laten groeien in een oververzadigde warme suikeroplossing. Door toevoeging van karamel wordt de kandij donkerder van kleur.
Goela djawa / Javaanse suiker: product van rietsuiker en palmsuiker.