• Kunstenaars zijn in Plato's optiek alleen bezig met het uiterlijk, met de verschijningsvorm van datgene wat ze maken. Dichters kunnen hoogstens mensen ten tonele voeren die een deugdzame indruk maken, maar zij kunnen niet uitleggen wat de deugd nu werkelijk is.
  • Onder techne valt zowel de activiteit van de kunstenaar (kunst) als die van de handwerksman (kunde of techniek). --> verschil met Plato die een verschil zag.
  • Het meer wezenlijke contrast met Plato ligt echter  hierin dat volgens Aristoteles artistieke activiteit, als techne, een vorm van cognitieve activiteit is. Kennis heeft bij Aristoteles betrekking op het algemene, het zogenaamde universale, niet op het particuliere. 
  • Met een individuele tafel of een bepaald mens kunnen wij ervaring hebben opgedaan, maar een aristoteliaan spreekt in zo een geval niet van kennis!
  • In de Analytica Posteriora stelt hij dat herhaalde waarneming herinnering oplevert en dat meerdere herinneringen op hun beurt ervaring geven. Deze ervaring levert uiteindelijk het universale als intelligibele vorm in het intellect.
  • De abstractie van het universale uit de waargenomen objecten is mogelijk omdat dit universale ook feitelijk als vorm in de afzonderlijke dingen aanwezig is. (Wat altijd een het hetzelfde is binnen als die dingen.)
  • Het vormen van universalia op grond van de ervaring gebeurt ofwel in de vorm van techne, wanneer het objecten betreft die gemaakt worden, ofwel in de vorm van wetenschap of kennis (episteme), wanneer het feiten betreft. 

Rapporteer Plaats commentaar