Kunstbeschouwing was opgenomen in een bredere cultuurhistorische benaderingswijze - maar 17e kunst werd ook gezien als afzonderlijk gebied van studie.


18e: connoisseurs waardeerden 17e schilderijen als artistieke prestatie - men had behoefte deze te inventariseren/catalogiseren - en meer te weten te komen over makers - kunsthistorisch onderzoek - breidde zich in 19e uit - vooral in buitenland, later ook in NL - hier vooral gericht op Rembrandt. Al snel uitbreiding met inventariseringswerk en bronnenonderzoek van Bredius en Hofstede de Groot.
 
Rond eeuwwisseling - NL kunsthistorisch onderzoek o.i.v. Kunstwissenschaft uit D.: gebruik van kunstwerken als bouwstenen voor autonome geschiedenis vd stijl; geconstateerde stilistische omslagen werden zo objectief mogelijk beschreven. Begrip stijl (als uit Kunstwissenschaft) = moeilijk toepasbaar op NL schilderijen; zij vielen op door getrouwheid aan werkelijkheid, stijlloosheid, materiaal niet zo geschikt voor autonome geschiedenis, want ze verwijzen uitdrukkelijk naar historische context. Jonge critici verzetten zich tegen deze (verkapt holistische (=als geheel)) benaderingswijze. 
  1. Begrippen volksaard + nationale identiteit besmet door misbruik van radicaal rechts.
  2. wrevel over vanzelfsprekende, normatieve karakter.
Vooral na WOII streven om kunsthistorische benaderingen te ontdoen van vooroordelen; poging schilderijen minder vanuit heden of waarderingstraditie te bekijken, meer vanuit concrete historische context. Aanzet hiertoe reeds van vóór de oorlog:
  1. op het gebied van iconologie
  2. sfeer van het onderzoek naar de functie van kunst
  3. positie van de kunstenaars in 17e samenleving
Men ging op zoek naar nauwkeurig aantoonbare, historische verbanden en zag zoveel mogelijk af van normatieve uitspraken over kunstwerken, meer hang naar wetenschappelijkheid. Dit leidde tot een soort vlucht uit de 'tekst' naar de context. Kunsthistorici worden minder connoisseur en meer historicus; gestimuleerd door populariteit iconologisch onderzoek en onderzoek naar sociaal-economische aspecten = verdere historisering van kunsthistorisch metier.
Toch bleven er noties die zich in de waarderingsgeschiedenis hadden vastgezet en niet verdwenen:
  • opvatting dat er typische Hollandse schilderkunst was werd slechts gerelativeerd (ook italianisanten en historieschilders in NL kunst - hadden wel echte typisch Hollandse trekken)
  • iconologische benadering leidde tot andere invulling volksaard: accent kwam op moraliserende en belerende kenmerk van 17e eeuwers. Iconologische benadering is slechts ten dele geslaagd in opzet om affiniteit NL 17e schilderkunst met Eu barok van elders aan te tonen.
Noties uit waarderingsgeschiedenis worden laatste tijd weer sterker (lijkt kentering) - accent verschuift weer van de context naar de tekst - schilderijen worden weer meer als artistieke prestaties benaderd.
Als esthetische kenmerken weer expliciet vertrekpunt worden - volgt vanzelf verbinding met waarderingstraditie.
Wanneer kunsthistoricus zijn esthetische beleving analyseert komt deze vanzelf in gezelschap van Herder, Kollog, Fromentin. Verschil ligt in de verplichting die kunsthistoricus nu voelt om bevindingen te onderbouwen met controleerbare historische feiten. Fromentin voelde deze verplichting nog niet, hij meldde zeer ´beslist´ dat Holl schilderijen geen onderwerp hadden, dus zonder onderbouwing. Het verschil tussen Fromentin en Alpers is dus deze beslistheid....</div

Rapporteer Plaats commentaar