Gezin: oorspronkelijke betekenis= reisgezelschap, gevolg ->de heer op zijn krijgstochten vergezellen. Na ineenstorting vh Romeinse rijk 4de E: betekent het een woongemeenschap, vrouw, kinderen en inwonend personeel.
In het Nieuwnederlands na 1500: betekenisvernauwing via huisgezin -> vrouw en kinderen -> en dan tot hedendaagse betekenis vrouw, kinderen en gezinshoofd. -> dit gebeurde alleen in het Nederlands.
In het Duits: Gesinde= huispersoneel (geen gezinsleden) In het Engels= woord is verdwenen. Frans (14de E) Duits (16de E) en Engels kwamen de vormen vh Latijnse 'familia' in gebruik. Naast het gezin duidde het ook de grootfamilie aan.
19de E: Franse 'famille' - Duitse 'Familie' heeft meestal betrekking oh gezin.
Familie: is pas in de moderne talen ontleend aan het Latijnse 'familia' -> gezin + inwonende verwanten + personeel. Dit woord= proces v betekenisvernauwing en ook betekenisverruiming. Kan zowel verwijzen naar het (huis)gezin, als naar alle verwanten.