Gezamenlijk gezag met niet-ouderGezamenlijk gezag van rechtswege




    1. Gezamenlijk gezag met niet-ouderGezamenlijk gezag van rechtswege
      Uit art. 1:253sa BW volgt dat een ouder en een niet-ouder van rechtswege gezamenlijk belast zijn met het gezag over een kind als het kind tijdens het huwelijk of GP geboren wordt, tenzij het kind al in familierechtelijke betrekking staat tot een andere ouder. Vrijwel alle bepalingen die betrekking hebben op gezamenlijk gezag hebben ook betrekking op deze situatie, behalve art. 1:251 lid 2 BW (gezamenlijk gezag loopt door na scheiding) en art. 1:251a lid 2 en 3 BW.
      Gezamenlijk gezag krachtens rechterlijke beslissing
      Gezamenlijk gezag van een ouder met een niet-ouder kan ook ontstaan als gevolg van een rechterlijke uitspraak. De rechter kan op gezamenlijke verzoek van de ouder en niet-ouder, als deze in nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind, hen met gezamenlijk gezag belasten op grond van art. 1:253t lid 1 BW.
      Voorwaarden zijn dat de ouder in kwestie alleen met het gezag is belast. Wanneer er tussen het kind en een andere ouder echter een familierechtelijke betrekking bestaat, dan wordt het verzoek slechts toegewezen als voldaan is aan de volgende twee voorwaarden:
      1. De ouder en niet-ouder hebben gedurende ten minste een jaar voorafgaand aan het verzoek gezamenlijk de zorg voor het kind gehad;
      2. De ouder die het verzoek met de niet-ouder doet, dient ten minste drie jaar alleen met het gezag te zijn belast (art. 1:253t lid 2 BW).
      Dergelijk verzoek wordt afgewezen wanneer gegronde vrees bestaat dat bij toewijzing de belangen van het kind verwaarloosd zouden worden (1:253t lid 3 BW).
      Dergelijk verzoek is niet mogelijk wanneer de andere ouder tijdelijk het gezag niet uitoefent vanwege een van de gronden genoemd in art. 1:246 BW of wanneer de andere ouder het gezag over zijn kind niet kan uitoefenen doordat zijn verblijfplaats onbekend is (art. 1:253r BW).

    Rapporteer Plaats commentaar