Geweer, HR 02-12-1935, NJ 1936, 250

 

†  Uitoefenen van op andere wetten steunende opsporingsbevoegdheden in een met een last krachtens art. 64 der Drankwet binnengetreden woning

 

Art. 159 GW, art. 121 Sv, art. 14 en 15 Vuurwapenwet 1919 en art. 64 Drankwet

  • Rechtbank: Naar analogie van de art. 121 Sv moet worden aangenomen dat de door den burgemeester krachtens art. 64 Der Drankwet verstrekte last om verdachte’s Woning binnen e treden uitsluitend en alleen strekte tot het bijzondere doel van Drankwetcontrole. De ambtenaren mochten tot enig ander doel op grond van dien last al evenmin in verdachte’s woning verblijven. Nu hun voor de controle Vuurwapenwet de toegang geweigerd was, mochten zij zich niet ten fine daarvan zonder schriftelijke last als in art 14 der Vuurwapenwet 1919 omschreven in verdachte’s woning bevinden en was de gemeenteveldwachter ook niet bevoegd een geweer in beslag te nemen op grond van het bepaalde in art. 15 dier wet.

    HR: De omstandigheid, dat een ambtenaar alleen ter controle ingevolgde de Drankwet aanwezig is in een woning en daar, uit dien hoofde, ook tegen den wil van den bewoner, aanwezig mag blijven, belet dien ambtenaar niet om op diezelfde plaats opsporingsbevoegdheden, steunende op een andere wet dan de Drankwet, uit te oefenen. Het tegendeel volgt niet uit art. 121 Sv, daar dit artikel wel regelt de bevoegdheid om tegen den wil van een bewoner diens woning binnen te treden,d och niet inhoudt een beperking van andere opsporingsbevoegdheden. De vraag, welke bevoegdheden de gemeenteveldwachter in de woning had, kan, nu die ambtenaar i.v.m. den hem ingevolge de Drankwet verstrekten last de woning tegen den wil van den caféhouder mocht binnentreden, reeds daarom hare beantwoording niet in den wil van den bewoner vinden.

    De uitspraak kan, als niet gegeven op den grondslag der t.l.l., immers als uitgaande van een onjuiste opvatting van de bevoegdheid ingevolgde art. 15 der Vuurwapenwet 1919, niet gelden als een vrijspraak in den zin van art. 430 Sv.

    Rapporteer Plaats commentaar