Gesteld (zonder daarmee een antwoord op de vorige subvraag te suggereren) verweer 1 en 2 juridisch niet houdbaar zijn en in rechte vaststaat dat G door het aanleggen en in stand houden van de bussluis jegens C op grond van onrechtmatige daad (art. 6:162, eerste lid, BW) aansprakelijk is (vestigingsfase). Is het derde verweer van G wel juridisch juist? Verwerk in uw antwoord relevante jurisprudentie en aan de hand van deze jurisprudentie een reactie op de verweren van G en C. Tertiair stelt de gemeente niet aansprakelijk te zijn omdat C de wegenverkeerswetgeving heeft geschonden door (zoals vaststaat) een inrijverbod te negeren (verweer 3)

  • Het derde verweer van gemeente G (een beroep ex art. 6:101 BW) op eigen schuld van C is wel relevant. Voor eigen schuld van de bestuurder is slechts vereist dat hem van de verkeersovertreding een verwijt kan worden gemaakt (in casu het geval), aldus de HR in het Bussluisarrest. Het verweer van C dat deze schade gezien de wijze waarop zij is ingetreden niet als gevolg van zijn overtreding aan hem kan worden toegerekend is derhalve onjuist. Bij overtreding van een verkeersnorm kan de beschadiging van een voertuig die zonder die overtreding niet zou ontstaan, aan de overtreder worden toegerekend, ook als zij in het concrete geval is ontstaan op een wijze die buiten de lijn der normale verwachting ligt, aldus de HR in het Bussluisarrest (tekstboek, nr. 228).

    Conclusie: goed verdedigbaar is dat ex artikel 6:101, eerste lid, BW de eigen schuld van C zo groot is dat daartegen de vergoedingsplicht van gemeente G geheel vervalt.

    NB 1: in het Bussluisarrest kent de HR in het kader van artikel 6:101 BW als het ware reflexwerking toe aan de ex artikel 6:98 BW gevormde jurisprudentie over de toerekening van schade als gevolg van de schending van verkeers- en veiligheidsnormen.

    NB 2: in casu wordt gevraagd naar een vordering ex artikel 6:162 BW, niet ex artikel 6:174 BW. Een vordering op grond van artikel 6:174, eerste lid jo tweede lid, BW is mogelijk indien er sprake is van een gebrek: de wegbeheerder dient onveilige verkeerssituaties deugdelijk te beveiligen, bijvoorbeeld door te waarschuwen (derhalve overeenkomstig de uit art. 6:162 BW voortvloeiende verplichting).

    Rapporteer Plaats commentaar