Gesteld dat (zonder daarmee een antwoord op de vorige subvraag te suggereren) ziekenhuis Z jegens P voor alle door P geleden schade aansprakelijk is (vestigingsfase). De advocaat van Z stelt dat niet de gehele letselschade door Z dient te worden vergoed maar enkel het sleutelbeenletsel, omdat de blindheid aan een oog als gevolg van een dergelijke val zo uitzonderlijk is dat dergelijke letselschade in redelijkheid niet aan Z kan worden toegerekend (verweer 1) en dat P gezien zijn (zoals in rechte vaststaat) manisch-depressieve persoonlijkheidsstoornis ook zonder zijn val binnen afzienbare tijd geheel of gedeeltelijk arbeidsongeschikt zou zijn geworden, zodat ook niet de gehele door P geleden inkomensschade dient te worden vergoed (verweer 2).
Dient Z de gehele door P geleden schade te vergoeden? Verwerk in uw antwoord relevante jurisprudentie en een reactie op beide verweren van Z.


  • Gegeven is dat de Z op grond van artikel 6:162 BW aansprakelijk is (vestigingsfase). Blijft over de vraag hoe groot de omvang van de door Z aan P te betalen schadevergoeding is. De omvang van de schadevergoeding wordt bepaald door afdeling 10 van Boek 6 BW. In casu wordt door P enkel vermogensschade gevorderd (art. 6:95 BW). Voor het bepalen van de omvang van de schadevergoeding is in casu artikel 6:98 BW relevant.

    Voor vergoeding komt slechts in aanmerking schade die in zodanig verband staat met de gebeurtenis waarop de aansprakelijkheid van de schuldenaar berust dat zij hem, mede gezien de aard van de aansprakelijkheid (in casu bepaald door art. 6:162 BW, schending van een ongeschreven veiligheidsnorm) en de schade, als een gevolg van deze gebeurtenis kan worden toegerekend. In casu vormt het in artikel 6:98 BW vereiste causale verband tussen het ongeluk en de ziektekosten als gevolg van de blindheid geen probleem. Schending van (geschreven en ongeschreven) verkeers- en veiligheidsnormen rechtvaardigen een ruime toerekening van schade (in casu letselschade). Bij schending van geschreven en ongeschreven verkeers- en veiligheidsnormen wordt ook (letsel)schade die buiten de normale lijn van de verwachtingen ligt, aan de overtreder van die norm toegerekend (o.a. arresten Vader Versluis, Ziekenhuis De Heel-Korver, Renteneurose, tekstboek, nr. 222) en speelt predispositie van de gelaedeerde (in casu de persoonlijkheidstructuur van P) vrijwel geen rol (arrest ABP-Stuyvenberg). Het eerste verweer van Z is derhalve onjuist. Wel laat de HR (arrest ABP-Stuyvenberg) steeds ruimte voor een minder vergaande toerekening in geval van bijzondere omstandigheden, zoals het geval dat het slachtoffer een onvoldoende bijdrage levert aan het herstelproces (de casus bevat daarover geen gegevens). Wel is mogelijk dat met een bijzondere gesteldheid rekening kan worden gehouden bij de begroting van de toekomstige schade (art. 6:105 BW) omdat steeds het hypothetische inkomen zonder ongeval moet worden vastgesteld en de bijzondere gesteldheid invloed kan hebben op het aantal arbeidsjaren en op het carrièreverloop (tekstboek, nr. 224). In zoverre is het tweede verweer van Z juist.

    Conclusie: Z zal alle ziektekosten aan P dienen te vergoeden. De toekomstige inkomensschade van P uitsluitend voor zover ze niet het gevolg is van de predispositie van P. Afgewogen dient te worden hoe de door de predispositie geschapen kwade kansen zich verhouden tot de goede kans dat de predispositie zich in het geheel niet zal manifesteren (tekstboek, nr. 224).

    Rapporteer Plaats commentaar