Gesteld dat A over de verkoop van de woonboot al enige tijd met de handelaar in onroerende zaken B in onderhandeling is. A wil de onderhandelingen afsluiten en stuurt B op woensdag 6 oktober 2014 een brief met als belangrijkste passage:
  • ´Hierbij bied ik u mijn woonboot te koop aan voor € 200.000 welk aanbod tot uiterlijk donderdag 7 oktober 2014 12.00 uur door u kan worden aanvaard. De aanvaarding kan wegens mijn afwezigheid op donderdagochtend uitsluitend per fax worden gedaan.´
B ontvangt deze brief op donderdagochtend 7 oktober om 9.00 uur. Gesteld dat B besluit dat hij het aanbod niet zal accepteren en donderdagochtend om 10.30 uur per fax een bericht met o.a de volgende zinsnede stuurt:
  • ´Ik heb uiteindelijk besloten uw aanbod niet te accepteren´.
De tekst van deze zin, die aan het einde van de bladzijde was geplaatst, komt verminkt uit het fax-apparaat van A. Het woordje ´niet´ is daaruit weggevallen. De volgende dag komt de fout aan het licht. A stelt zich op het standpunt dat op 7 oktober 2014 tussen partijen een koopovereenkomst tot stand is gekomen, dan wel er op mag vertrouwen dat er een overeenkomst tot stand is gekomen.


Is er op 7 oktober 2014 tussen partijen een overeenkomst tot stand gekomen? Verwerk in uw antwoord een reactie op de stellingen van A.

  • Een tot een bepaalde persoon gerichte verklaring moet, om haar werking te hebben, die persoon hebben bereikt (art. 3:37, derde lid, BW). De afwijzing van het aanbod heeft A weliswaar bereikt, maar deze afwijzing is verminkt overgekomen. De hoofdregel in een dergelijk geval is dat de verklaring geldt zoals die ter kennis komt van de ontvanger (art. 3:37, vierde lid, BW), tenzij de gevolgde wijze van overbrenging door de ontvanger was bepaald. In casu is het communicatiemiddel door de ontvanger bepaald (het moest immers per fax). Op grond van artikel 3:37, vierde lid (slot-zinsnede) geldt het ter kennis van ontvanger A gekomene (te weten de aanvaarding) dan niet als de verklaring van afzender B. En als er geen verklaring is, kan nooit sprake zijn van een wil die zich door een verklaring heeft geopenbaard (3:33 BW) en dus ook niet van aanvaarding van een aanbod (art. 6:217 BW).
    Omdat er geen wilsverklaring is kan ook artikel 3:35 BW (vertrouwensleer) niet worden toegepast.

    Conclusie: er is op 7 oktober geen overeenkomst tot stand gekomen.

    Rapporteer Plaats commentaar