Geschillen op het terrein van het medezeggenschapsrecht. 

De wetgever heeft in de Wet op de ondernemingsraden (WOR) enkele bevoegdheidsregels neergelegd met een van de normale regels afwijkende inhoud. Leeft de ondernemer de bepalingen van de WOR niet correct na, dan heeft de ondernemingsraad de bevoegdheid zich tot de kantonrechter te wenden om die naleving alsnog af te dwingen (art. 36, lid 1 WOR). Hoger beroep is vervolgens mogelijk bij het gerechtshof en cassatie bij de Hoge Raad. Deze regels wijken niet af van de eerder gegeven regels. Wel moet worden bedacht dat de kantonrechter zich niet-ontvankelijk zal verklaren als de ondernemingsraad niet eerst de bedrijfscommissie om advies en bemiddeling heeft gevraagd (art. 36, lid 3 WOR).
Met betrekking tot geschillen op het vlak van art. 25 WOR, waarin het advies- recht van de ondernemingsraad is neergelegd over een groot aantal onderwerpen van organisatorische en financiële aard, heeft de wetgever de ondernemingskamer ex art. 26 WOR competent verklaard om kennis te nemen van door de ondernemingsraad gestelde schendingen van dit wetsartikel. Na beroep op de ondernemingskamer kunnen partijen in cassatie bij de Hoge Raad. 

Rapporteer Plaats commentaar