Genexpressie

1. Wat zijn structuurgenen? 
2. Leg uit hoe de genregulatie werkt bij prokaryoten. Wat is de operator? Leg uit. 
3. Leg uit dat regulatie van de genexpressie automatisch plaatsvindt. 

4. Welke 3 soorten stamcellen zijn er? Leg uit. 
5. Leg uit hoe de genexpressie bij eukaryoten werkt. 

6. Wat is apoptose? Leg uit,

  • 1. IN prokaryoten bevatten structuurgenen de informatie voor de eiwitsynthese. Langs tructuurgenen kan transcriptie plaatsvinden voor het vormen van mRNA, tRNA en rRNA-moleculen (o.i.v deze RNA-moleculen worden in de ribosomen eiwitten gemaakt). 

    2. Wanneer er geen inductor aanwezig is, vindt er geen transcriptie plaats van de structuurgenen. De inductor is namelijk een stof die zich aan een repressor bindt, waardoor de repressor inactief wordt (loslaat van de operator) en de operator (=stukje DNA naast promotor--> RNA-polymerase moet hier langs) weer vrijkomt. De genen worden dan wel afgelezen. Zonder inductor is er wel een repressor aan de operator. RNA-polymerase wordt daardoor geblokkeerd. Repressormoleculen hebben twee bindingsplaatsen: behalve met de operator kunnen ze ook een binding aangaan met een inductor. De aanwezigheid van inductors brengt de genexpressie op gang (repressor is dan inactief). Maar er zijn ook repressors die juist actief worden wanneer er een molecuul bindt aan de repressor. Zo'n molecuul heet een corepressor. Door de binding van een corepressor kan de repressor binden aan de operator en RNA-polymerase blokkeren. (de aanwezigheid van een corepressor onderdrukt de genexpressie). 

    3. Doordat de inductor vaak het substraat is van de enzymen die onder invloed van de structuurgenen worden gesynthetiseerd, vindt regulatie van de genexpressie automatisch plaats. (en de reactieproducten werken vaak als corepressors)

    4. 1. Omnipotente stamcellen: embryonale stamcellen kunnen zich in een heel vroeg embryonaal stadium ontwikkelen tot elk celtypeb. Ook tot celtypen die niet tot het embryo behoren, zoals de cellen van de placenta en navelstreng. 
         2. Pluripotente stamcellen: stamcellen kunnen zich ontwikkelen tot alle celtypen van het organisme zelf (dus niet placenta en navelstreng). 
         3. Multipotente stamcellen: adulte (volwassen) stamcellen zijn vaak multipotent. Zij kunnen zich ontwikkelen tot een beperkt aantal celtypen.

    5. In het DNA worden regulatorgenen tot expressie gebrachr. Deze coderen voor transcriptiefactoren. RNA-polymerase kan bij eukaryoten alleen aan een promotor binden voor transcriptie, wanneer daar bepaalde eiwitten (transcriptiefactoren) aan zijn gebonden. De plaats van een stamcel in het embryo bepaalt welke regulatorgen er wordt aangezet en daardoor welke transcriptiefactor er worden gemaakt. Wanneer deze bindt aan een specifieke sequentie in het DNA van de stamcel, komt een bepaalde set genen tot expressie. de eiwitten van sommige genen zorgen ervoor dat de cel zich gaat differentiëren. Andere genen coderen voor transcriptiefactoren die genen in de eigen cel of in de nabijgelegen stamcellen beïnvloeden. Die kunnen door afgifte van trancriptiefactoren weer een volgend regulatorgen beïnvloeden. 

    6. Apoptose is geprogrammeerde celdood. Het weefsel dat aanvankelijk tussen de vingers n=en tenen aanwezig is, wordt door apoptose afgebroken. IN cellen van dieren zijn altijd eiwitten (enzymen) aanwezig die, zodra ze worden geactiveerd, de cel kunnen doden, bijv. wanneer een cel ongewenst is. Dan zorgen enzymen ervoor dat het cytoskelet van de cel wordt afgebroken. Hierdoor zakt deze ineen en verliest het cintact met de naburige cellen. Daarna knippen de enzymen het DNA in stukjes en de cel valt uiteen. de resten worden bijv. door macrofagen opgeruimd.

    Rapporteer Plaats commentaar