Genexpressie: het tot uiting komen van een gen. Genen komen onder bepaalde omstandigheden tot uiting in het fenotype van een organisme.
Een cel kan duizenden enzymen tegelijkertijd produceren maar doet gebeurt niet omdat de stofwisselingsreacties dan te snel zouden plaatsvinden. Een cel benut maar een klein deel van de maximale producticapaciteit.
Enzyminductie: Een cel maakt meer of minder van een enzym, als reactie op veranderingen in het milieu.

Regulatie van genexpressie:Door enzyminductie: een cel maakt meer of minder van een enzym aan, als reactie op veranderingen in het milieu. Structuurgenen: coderen voor mRNA, tRNA en rRNA, waarmee de eiwitsynthese in de ribosomen wordt gereguleerd.
Promotor: de plaats in de nucleotideketen van het DNA-molecuul waar RNA-polymerase zich kan binden.
Operator: RNA-polymerase moet op weg naar de structuurgenen langs de operator.
Repressor: Als er een repressor (specifiek eitwitmolecuul) gebonden is aan de operator in het DNA, dan kan het RNA-polymerase niet verder en wordt de transcriptie van de achterliggende structuurgenen tegengehouden. Een repressor kan actief of inactief zijn. Vaak liggen meerdere structuurgenen achter elkaar en staan ze onder invloed van één repressor.
  • Als een corepressor zich bindt aan een repressor, gaat de repressor een binding aan met de operator en wordt de transcriptie verhinderd.
  • Als een inductor zich bindt aan een repressor laat de repressor los van de operator in het DNA. De operator is dan vrij en het RNA-polymerase kan verder met de transcriptie van de structuurgenen. Een inductor is vaak het substraat van de enzymen die via van de structuurgenen worden gesynthetiseerd. Dus als de enzymen nodig zijn vanwege een verhoogde hoeveelheid substraat, dan komt de operator vrij.
Regulatorgenen: sturen de synthese van repressoren.

Rapporteer Plaats commentaar