Genetische verschillen


  • Antipyrine (anti-koorts en pijnstiller): eliminatie verschilt
    Debrisoquine (anti-hypertensivum): hydroxylatie op positie 4, populatie is bimodaal, 92% heeft goede metabolisatie, 8% slecht.
    Het debrisoquine locus reguleert dehydrogenatie, O-dealkylering en aromatische hydroxylering van verschillende stoffen.
    Ook voor oxidatie dat via ander loci gereguleerd wordt zijn polymorfismen gevonden.

    Fase 2: bimodale distributie van acetylering van gifstoffen : snel en langzaam
    bv isoniazide (behandeling TBC), hydralazine (anti-hypertensivum) en bepaalde sulfonamides

    Fast acetylators:
    40% in meeste Europese landen
    80% in Azie
    96% Inuit

    Isoniazide:  kans op neuropathie bij langzame en levertoxiciteit bij snelle acetylering.
    Bij hydralazine is de effectieve dosis lager bij langzame acetylering, wel grotere kans op SLE.


    Het acetyleringsfenotype kan vastgesteld worden door toediening van een onschuldige stof die N-acetylering ondergaat en waarvan de metabolieten in de urine gemeten kunnen worden.


    Het is belangrijk om de genetische polymorfismen vast te stellen: 
    1. als een bepaalde route minder goed werkt wordt een andere route in werking gesteld met soms giftigere metabolieten als resultaat. 
    2. a poor metabolizer kan een veel sterker effect ondervinden van een dosis dan een extensive metabolizer


    Voorbeeld van 2: fenacetine ondergaat nl O-dealkylering tot acetaminofeen (fase I) en dan glucuronidatie en sulfering (fase II). Als fase I heel langzaam doorlopen wordt, wordt fase II belangrijk: 2-hydroxyfenetidine, dit kan omgevormd worden tot methemoglobine (interfereert met O2 transport door hemoglobine)

    Rapporteer Plaats commentaar