Genetische factoren:

Familieonderzoeken tonen aan dat angtsstoornissen overgedragen worden van ouders op hun kinderen. Dit kan genetisch en of omgevings bepaald zijn. Bij volwassenen is het serotonine systeem betrokken bij angst en depressie. Dit blijkt uit positief effect van serotonine heropname remmers. De genetische invloed van op de 5-HTT-werking (reguleert de werking van serotonine in de hersenen door het bespoedigen van de heropname van serotonine in het presynaptische membraan) speelt een belangrijke rol bij het ontstaan van angst.

Meerdere genen moeten betrokken zijn bij angst (10 tot 15), omdat er tegenstrijdigheden uit onderzoeken komen. Bij kinderen is de associatie tussen 5-HTTLPR en angst nog niet aangetoond. 

 

Gedragsinhibitie:

Gedragsinhibitie is een sterk genetisch bepaald temperamentkenmerk dat een risico vormt voor de ontwikkeling van angststoornissen. Geinhibeerde temperamentstijl wil zeggen dat kinderen op nieuwe sociale of niet-sociale gebeurtenissen in eerste instantie reageren met terughoudendheid en vermijding en met tekenen van angst en behoedzaamheid. Zij worden stil, houden op met de activiteit waarmee ze bezig zijn, trekken zich terug en zoeken de nabijheid van een bekende. Het is al in de babytijd te zien.
Geinhibeerd temperament staat sterk onder invloed van genetische factoren. Mogelijk speelt het 'corticotropin releasing hormone'(CRH) hierin een rol. Geinhibeerde kinderen vertonen in nieuwe situaties een hogere en meer variabele hartslagfrequentie en diastolische bloeddruk. 


Kinderen met te sterke gedragsinhibitie hebben een verhoogd risico op het ontwikkelen van angsstoornissen, maar ook van depressie. Er is een duidelijke associatie gevonden tussen versterkte gedragsinhibitie en sociale fobie in de adolescentie. 

Hoe kan te sterkte gedragsinhibitie leiden tot de ontwikkeling van angststoornissen? 
Mogelijk is het een risicofactor die kinderen gevoeliger maakt voor angst oproepende omgevingsinvloeden. Deze kinderen zijn gevoeliger voor conditionering en zullen bij herhaaldelijk gepest worden bijvoorbeeld op school oplopende angst en vermijdingsgedrag gaan vertonen. 

 

Neuropsychologische processen

Gedrag wordt bepaald via een krachtenspel van twee systemen: het gedragsactivatiesysteem en het gedragsinhibitiesysteem. Het BAS activeert het gedrag dat gericht is op mogelijke beloning, terwijl het BIS gedrag afremt als er aanwijzingen zijn dat straf kan volgen. Activiteit van het BIS is geassocieerd met angst en overactiviteit van dit systeem: pathologische angst. 
Het BIS reageert op drie soorten stimuli:
- nieuwe stimuli, bijv nieuwe situaties
- signalen waaruit op te maken valt dat er straf zal volgen
- signalen waaruit op te maken valt dat er geen beloning zal volgen

Dit zorgt voor drie soorten gedragsverandering:
- remming van alle activiteiten
- toename van aandacht voor de omgeving zodat meer informatie wordt opgenomen
- toename van arousal zodat een toegenomen bereidheid ontstaat om in actie te komen
Bijv bij dieren: freezing reactie bij ruiken van prooi gevolgd door fight of flight. 

Het BIS en BAS zijn van elkaar afhankelijk. 
Tests bevestigen dat activering van BIS geassocieerd is met verhoogde niveaus van angst  en angststoornissen. Verhoogde BIS activiteit is geassocieerd met verhoogde gevoeligheid voor aversieve stimulie zoals straf.

 

Conditionering:

Als een aversieve stimulus gepaard gaat met een neutrale stimulus, leren dieren en mensen angstreacties vertonen op het gewaarworden van de eerdere neutrale stimulus (conditionering). Klassiek experiment: Watson met baby Albert waarbij angstreactie wordt aangeleerd (klassiek conditionering). Witte rat: neutrale geconditioneerde stimulus. Harde geluid bij aaien van de rat: aversieve ongeconditioneerde stimulus. Albert werd bang van de rat, ook bij uitblijven van geluid. Angst werd gegeneraliseerd naar verwante stimuli zoals konijnen etc.
Operante conditionering: bepaald gedrag wordt beïnvloed door consequenties zoals straffen of belonen. Bij vermijdingsgedrag vermindert de angst waardoor dit gedrag zal toenemen.
Angst kan ook overgedragen worden door observeren van anderen en kan cultureel overgedragen worden (sprookjes, ervaring moeder). Associatieve bias: angst gebaseerd op eerdere ervaringen of op inschattingen op het moment dat de ervaring plaatsvindt.
Cognitive rehearsal: overmatige focus op negatieve consequenties wat zorgt voor toename angst (adolescent met agorafobie op studiefeestje --> bang voor flauwvallen etc.

Effectieve behandeling is het blootstellen aan de stimulus zonder negatieve consequentie zodat iemand kan ervaren dat het geen kwaad kan en er niks naars volgt. Ook informatie er over verstrekken dat het geen kwaad kan en zorgen dat de focus er van af gehaald wordt. Ook het bieden van cognitieve strategieën om het gevaar te ontkrachten.

 

Neurobiologische mechanismen:

Amygdala is betrokken bij de expressie van aangeboren angst en bij het aanleren van angst. Kinderen en jeugdigen met een gegeneraliseerde angststoornis hebben een groter totaal amygdalavolume en een grotere rechter amygdalakern. Functie amygdala --> initieren van angstreacties door het activeren van twee met elkaar samenhangende systemen: hypothalamus-hypofyse- bijnier- as (HPA-as) en het zenuwstelsel. Door activering van de HPA-as worden glucocorticoiden uitgescheiden en door activering van het symphatische zenuwstelsel worden adrenaline en noradrenaline uitgescheiden. Effect hiervan is dat de geheugenprocessen die verantwoordelijk zijn voor het onthouden van gebeurtenissen die met stress geassocieerd zijn, verbeteren. Hoe sterker de emotionele lading bij een gebeurtenis des te efficienter het emotionele geheugen werkt. 
Het eiwit stathmine is betrokken bij het tot stand komen van zowel aangeboren als van aangeleerde angstreacties. Het samengaan van een geluidstoon (CS) en elektrische schok (UCS) resulteert  in de vorming van neuronale verbindingen in de amygdala. Hiervoor is stathmine nodig. 

 

Neurotransmitters:


Betrokken bij angst: gamma-aminoboterzuur (GABA), noradrenalilne, serotonine, neuropeptide-Y en cholecystokinine (CCK). Onder invloed van stress worden door het lichaam endorfines geproduceerd. Als de stressvolle situatie ophoudt, produceert het lichaam CCK om de werking tegen te gaan.

Omgevingsfactoren:


Negatieve ervaringen, licht of traumatisch, kunnen angst ontwikkelen. De effecten van negatieve ervaringen op het kind worden voor een groot deel gemedieerd door effecten die de ervaringen hebben op de ouder-kind relatie. De gevolgen van een trauma op het functioneren van kinderen worden grotendeels bepaald door de reactie van de moeder op een dergelijke gebeurtenis. 
Kinderen uit gezinnen die geisoleerd zijn lopen een grotere kans op een angsstoornis dan sociaal actieve gezinnen. Een overbeschermde houding van ouders zorgt voor een angstiger kind. Ouders zijn vaak niet opgewassen tegen het temperament van het kind om bijv. thuis te willen blijven van school en zullen dan toegeven aan het kind wat vermijding in de hand werkt. 

 

Rapporteer Plaats commentaar