Genen en angst 

  • DSM-IV-TR onderscheid verschillende angststoornissen:
    1. De paniekstoornis
    2. Specifieke fobieën
    3. De sociale fobie
    4. De gegeneraliseerde-angststoornis
    5. De obsessief-compulsieve stoornis
    6. De posttraumatische –stressstoornis
     
     Genen en angst:
    Hier spelen diverse genen een rol.
    Sterke aanwijzingen voor meer algemeen neurotische genetische aanleg (negatieve affectiviteit). Kan uitgroeien tot een bepaald angstsyndroom.
     
    Eeneiige tweelingen kunnen verschillende angstsyndromen hebben.
    Er is een nauwe correlatie tussen angst en depressie (identieke genetische achtergrond?).
     
    Fobieën lijken meer omgevingsbepaald (niet genetisch).
     
    Kwetsbaarheidsfactoren voor de ontwikkeling van angststoornissen:
    • Neuroticisme of negatieve affectiviteit: de neiging negatief te denken over zichzelf, andere andere mensen en de verdere omgeving. Daarmee krijg je de neiging om negatieve gevoelens te ervaren.
     
    Conclusie:
    • Genetische factoren blijken bij de ene psychische aandoening een prominentere rol te spelen dan bij de anderen.
    • Naast genetische factoren hebben omgevingsfactoren invloed op de ontwikkeling van psychische stoornissen, waarbij er vaak sprake is van interactie tussen genegen en omgevingsfactoren.
     

    Rapporteer Plaats commentaar