Geneesmiddelentherapie - chemische stoffen worden gebruikt om gedrag, emoties en cognities in gunstige zin te beïnvloeden. Ze verkrijgen hun effect doordat ze ingrijpen op de chemische component van de neuronale activiteit. Geneesmiddelen kunnen het effect van een neurotransmitter verhogen door: de aanmaak van de neurotransmitter te verhogen, de heropname van de neurotransmitter uit de synaptische spleet te verhinderen of de ontvangende cel gevoeliger te maken voor de neurotransmitter.

Een geneesmiddel kan het effect van een neurotransmitter verlagen door de aanmaak te belemmeren, de heropname te bevorderen of de receptoren in het ontvangende neuron te blokkeren.

Angstdempende geneesmiddelen - onderdrukken de activiteit van het centrale zenuwstelsel en hebben daardoor een kalmerend effect (kalmerende middelen, tranquillizers). Vier groepen:

  1. Barbituraten - ivm verslaving worden deze nog zelden voorgeschreven
  2. Benzodiazepines (valium, seresta) - voor behandeling veralgemeende angststoornis. Werken rechtstreeks in op angst. Ze zijn wel verslavend.
  3. Bètablokkers (propranolol) - tegen hoge bloeddruk, hartkrampen of migraine. Wordt voorgeschreven bij mensen met plankenkoorts of vliegangst
  4. Antidepressiva

Antidepressiva (prozac, seroxat) - verlichten de symptomen van een depressieve stoornis. Selectieve serotonine heropname inhibitoren: deze geneesmiddelen verhogen de aanwezigheid van serotonine in de synaptische spleet omdat ze de heropname van deze neurotransmitter onderdrukken. Tricyclische verbindingen: remmen de heropname van serotonine en noradrenaline af.

Antidepressiva zijn minder geschikt om een bipolaire stoornis te behandelen. Hiervoor gebruikt men bij voorkeur lithium.

Rapporteer Plaats commentaar