Gemeenten en provincies kennen een dualistisch bestuursmodel. Beschrijf de vier meest wezenlijke veranderingen die met dit model voor gemeenten zijn aangebracht in het tot maart 2002 bestaande monistische stelsel.

  • De belangrijkste wijzigingen betreffen:
    1. De concentratie van bestuursbevoegdheid bij het college en controlebevoegdheid bij de raad, met name in artikel 160 Gemeentewet en de nieuwe artikelen 147a en 147b, 155 tot en met 155f Gemeentewet. De bestuursbevoegdheden zijn aan het college toegedeeld. De raad moet kaders stellen voor het beleid van het college en controle op het college uitoefenen. Bestaande controle-instrumenten als het recht van initiatief en interpellatie werden wettelijk verankerd en de raad heeft het enquêterecht gekregen. De raad en ieder individueel raadslid hebben recht op ambtelijke bijstand gekregen.
       
    2. De positie van de burgemeester: zie het gewijzigde artikel 170 Gemeentewet en de gewijzigde paragraaf 2 van hoofdstuk XIII Gemeentewet. De burgemeester is raadsvoorzitter gebleven. Zijn positie is op enkele onderdelen versterkt. Zo kan hij jaarlijks een burgerjaarverslag uitbrengen, waarin wordt gerapporteerd over o.a. de kwaliteit van de gemeentelijke dienstverlening en de wijze van interne klachtbehandeling. Verder heeft hij onder andere het recht gekregen onderwerpen op de agenda van het college te plaatsen.
       
    3. De ontvlechting van raadslidmaatschap en wethouderschap: zie het gewijzigde artikel 13 en het nieuw ingevoegde artikel 36b Gemeentewet. Wethouders mogen niet langer tegelijkertijd raadslid zijn. Dat wil zeggen dat raadsleden die wethouder worden hun raadslidmaatschap verliezen. Ook niet-raadsleden kunnen wethouder worden. Hiermee is de rolverdeling tussen raad en college duidelijker geworden. Dat geldt ook voor het schrappen van de mogelijkheid voor de burgemeester en voor wethouders om voorzitter van een raadscommissie te zijn. De raad kan wethouders ontheffing verlenen van het vereiste om in de gemeente te wonen waardoor de rekrutering van wethouders vergemakkelijkt is.
       
    4. De invoering van een rekenkamer. Zie de in de Gemeentewet ingevoegde artikelen 81a tot en met 81o en het nieuwe hoofdstuk XI a Gemeentewet. De rekenkamer is verplicht in alle gemeenten. Gemeenten kunnen door middel van een gemeenschappelijke regeling gezamenlijk een rekenkamer instellen. Net als de Algemene Rekenkamer mag de lokale rekenkamer alle gemeentelijke documenten onderzoeken. De lokale rekenkamer moet zich vooral met doelmatigheidsonderzoek bezighouden.
       
    5. De introductie van een raadsgriffier. De gewijzigde/nieuwe artikelen 100 en 107 tot en met 107e Gemeentewet. Alle gemeenten kennen nu de functie van raadsgriffier. De griffier ondersteunt de raad en zijn leden in hun taakuitoefening.

    Rapporteer Plaats commentaar
    1. De concentratie van bestuursbevoegdheid bij het college en controlebevoegdheid bij de raad, met name in artikel 160 Gemeentewet en de nieuwe artikelen 147a en 147b, 155 tot en met 155f Gemeentewet. De bestuursbevoegdheden zijn aan het college toegedeeld. De raad moet kaders stellen voor het beleid van het college en controle op het college uitoefenen. Bestaande controle-instrumenten als het recht van initiatief en interpellatie werden wettelijk verankerd en de raad heeft het enquêterecht gekregen. De raad en ieder individueel raadslid hebben recht op ambtelijke bijstand gekregen.
       
    2. De positie van de burgemeester: zie het gewijzigde artikel 170 Gemeentewet en de gewijzigde paragraaf 2 van hoofdstuk XIII Gemeentewet. De burgemeester is raadsvoorzitter gebleven. Zijn positie is op enkele onderdelen versterkt. Zo kan hij jaarlijks een burgerjaarverslag uitbrengen, waarin wordt gerapporteerd over o.a. de kwaliteit van de gemeentelijke dienstverlening en de wijze van interne klachtbehandeling. Verder heeft hij onder andere het recht gekregen onderwerpen op de agenda van het college te plaatsen.
       
    3. De ontvlechting van raadslidmaatschap en wethouderschap: zie het gewijzigde artikel 13 en het nieuw ingevoegde artikel 36b Gemeentewet. Wethouders mogen niet langer tegelijkertijd raadslid zijn. Dat wil zeggen dat raadsleden die wethouder worden hun raadslidmaatschap verliezen. Ook niet-raadsleden kunnen wethouder worden. Hiermee is de rolverdeling tussen raad en college duidelijker geworden. Dat geldt ook voor het schrappen van de mogelijkheid voor de burgemeester en voor wethouders om voorzitter van een raadscommissie te zijn. De raad kan wethouders ontheffing verlenen van het vereiste om in de gemeente te wonen waardoor de rekrutering van wethouders vergemakkelijkt is.
       
    4. De invoering van een rekenkamer. Zie de in de Gemeentewet ingevoegde artikelen 81a tot en met 81o en het nieuwe hoofdstuk XI a Gemeentewet. De rekenkamer is verplicht in alle gemeenten. Gemeenten kunnen door middel van een gemeenschappelijke regeling gezamenlijk een rekenkamer instellen. Net als de Algemene Rekenkamer mag de lokale rekenkamer alle gemeentelijke documenten onderzoeken. De lokale rekenkamer moet zich vooral met doelmatigheidsonderzoek bezighouden.
       
    5. De introductie van een raadsgriffier. De gewijzigde/nieuwe artikelen 100 en 107 tot en met 107e Gemeentewet. Alle gemeenten kennen nu de functie van raadsgriffier. De griffier ondersteunt de raad en zijn leden in hun taakuitoefening.

    Rapporteer Plaats commentaar