Gelovigen willen God tevreden stellen, uit angst voor totale ondergang etc. Ze doen dit door het geven van giften aan kerken en kloosters. Door dit geld komen er vanaf de tiende eeuw steeds meer kloosters in West-Europa. Tussen de feodale heren en de kloosters bestaat een taakverdeling. De feodale heren dragen zorg voor verdediging en bestuur, terwijl de monniken in de kloosters de taak op zich nemen God te loven met zang en gebed. Vaak zijn het zonen van vooraanstaande families de de kloosters bevolken. Om in te treden staan ze familiebezit af aan de kloosters. 

 

Kern van de regels in het klooster  is: ora et labora: bid en werk. Er wordt veel (zeven uur per dag) gebid. Slapen doen monniken in het dormitorium. Echt monnikenwerk wordt verricht in het scriptorium, waar met veel precisie en geduld oude en eigentijdse teksen worden gekopieerd. De handschriften worden vaak voorzien van illustraties die miniaturen worden genoemd.

Rapporteer Plaats commentaar