Geleidelijke uitbreiding van aantal en typen grondrechten is uitvloeisel van structuurverandering van de staat. In 19e eeuw kan staat gekarakteriseerd worden als klassiek-liberale, waarin het waarborgen van de individuele vrijheidsrechten vooropstaat. In aanvang van 20e eeuw ontwikkelt de staat zich mn door uiteindelijke erkenning van het algemeen kiesrecht tot een democratische rechtsstaat. Deze wordt vervolgens na WO II uitgebouwd tot sociale rechtsstaat, waarin overheid niet alleen de indiv. vrijheidssfeer in acht neemt, maar ook zeker sociaal-economische condities gaat realiseren, een taakstaelling waarvan de sociale grondrechten een belangrijke juridische uitdrukking vormen.

Tezelfdertijd vindt codificatie van grondrechten plaats op int. vlak en in de vorm van mensenrechtenverdragen, zowel betreffende klassieke vrijheidsrechten EVRM op Europees niveau en IVBPR (Int. Verdrag inz. Burgerrechten en Politieke Rechten) op mondiaal niveau. Betreffende sociale grondrechten het Europees Sociaal Handvest (ESH) op Europees niveau het Internat. Verdrag inz. Economische, Sociale en Culturele Rechten (IVESCR) op mondiaal niveau.

In toenemende mate maken fundamentele rechten ook onderdeel uit van de rechtsorde van de Europese Unie. Op naleving van het EVRM wordt in laatste instantie toegezien door int. rechter, het Europese Hof voor de Rechten van de Mens te Straatsburg, en op naleving van het Unierecht door het Hof van Justitie in Luxemburg.

Rapporteer Plaats commentaar