Gegeven zijn de beslissingsproblemen A, B en C met A ≤ B en B ≤ C. Het is bekend dat B een NPC probleem is. Dan geldt in ieder geval, dat:
als C een NP-probleem is, dan is A een P-probleem
als B ≤ A, dan is A ook een NPC-probleem.
C een NP-hard probleem is.
A een NP-probleem is.
Antwoord 2,3 en 4 zijn goed.
Omdat NP naar beneden gesloten is onder ≤, geldt A ∈ NP. C is een NPhard probleem, omdat B een NPC probleem is en B ≤ C. Als B ≤ A, dan zijn A en B even moeilijk en omdat A een NP probleem is, is A nu een NPC probleem. Als C een NP probleem is, dan is C een NPC probleem en A een NP probleem. Hieruit is niet af te leiden dat A een P probleem is.