Gegeven is: de overheidsuitgaven belopen in jaar t € 250 mrd. Daarin is begrepen € 20 mrd. voor schuldaflossing en € 5 mrd. aan kredietverlening. De ontvangsten van de overheid belopen in jaar t € 230 mrd.; daaronder is begrepen € 3 mrd wegens verkoop van staatsdeelnemingen. Gevraagd wordt de omvang van het:
a vorderingensaldo;
b financieringssaldo;
c begrotingssaldo.


  • a Het vorderingenoverschot is € 2 mld. (bij de uitgaven telt 25 mld. aan schuldaflossingen en verstrekte kredieten niet mee; bij de ontvangsten blijft 3 mld. wegens verkoop deelnemingen buiten beschouwing).
    b Het financieringssaldo is 0 (bij de uitgaven telt € 20 mld aan aflossing van de overheidsschuld niet mee).
    c Het begrotingstekort bedraagt € 20 mld. (250 mld. minus 230 mld.). Dit tekort wordt gedekt doordat de overheid nieuwe leningen aangaat. In dit voorbeeld is de nieuw aangegane schuld gelijk aan de afgeloste overheidsschuld. De in totaal uitstaande schuld verandert per saldo niet. Dit is een andere manier om te zeggen dat het financieringssaldo (het netto beroep op de kapitaalmarkt) 0 is.

    Rapporteer Plaats commentaar