Geestelijke gestoordheid 2
Om te slagen in bewijs dat en gevolge van geestelijke stoornis de wil tot verrichten van rechtshandeling heeft ontbroken, staan geestelijk gestoorde twee wettelijke vermoedens ten dienste:

1) Indien geestelijk gestoorde kan aantonen dat geestelijke stoornis redelijke waardering van de bij de rechtshandeling betrokken belangen belette, wordt geacht zijn wil te hebben ontbroken.(wordt geacht ofwel tegenbewijs is niet toegelaten).

2) Indien geestelijk gestoorde kan aantonen dat zijn verklaring onder invloed van de geestelijke stoornis is gedaan, wordt geacht zijn wil te hebben ontbroken (wordt geacht ofwel tegenbewijs niet toegelaten).

Binnen tweede aan geestelijk gestoorde ten dienste staande wettelijk vermoeden nog hulpvermoeden ingebed door wetgever (ltste zin art. 3:34, eerste lid). Hulpvermoeden houdt in dat in geval dat rechtshandeling voor geestelijk gestoorde nadelig was, verklaring vermoed wordt onder invloed van geestelijke stoornis te zijn gedaan, tenzij het nadeel op tijdstip van rechtshandeling redelijkerwijs niet was te voorzien (wordt vermoed ofwel tegenbewijs niet toegelaten). Betekent dus dat pij kan proberen aan te tonen dat, alhoewel de rechtshandeling voor geestelijk gestoorde nadelig was, de verklaring van de geestelijk gestoorde desondanks niet onder invloed van diens geestelijke stoornis is gedaan.

Rapporteer Plaats commentaar