Geen plicht mee te werken aan de eigen veroordeling (nemo tenetur)

Verbod van zelfincriminatie of het nemo tenetur-beginsel: een verdachte mag niet worden verplicht om (actief) mee te werken aan zijn eigen veroordeling. EHRM beschouwt nemo tenetur-beginsel (net als zwijgrecht) als fundamenteel beginsel dat ten grondslag ligt aan in het in art. 6 EVRM neergelegde fair trial-beginsel. Achtergrond hiervan is bescherming van de verdachte tegen onbehoorlijke dwang van de overheid; het vermijden van onbehoorlijke dwang dient om misslagen van justitie te voorkomen. Ervaring leert dat, wanneer de dwang maar groot genoeg is, ook onschuldigen zullen bekennen (tortuur).

 

EHRM stelde vast dat nemo tenetur-beginsel in eerste instantie ziet op respecteren van de wil van een verdachte om te zwijgen. Iemand tegen wie een strafvervolging loopt (in art. 6 EVRM: iemand charged with a criminal offence) mag niet, door bijv. bedreiging met straf, tot spreken worden gedwongen. En als iemand, die nog niet verdacht was, ogv een spreekplicht (bijv. ogv art. 47 Algemene Wet inz. Rijksbelastingen) al eenmaal heeft gesproken dan mag zijn aldus verkregen verklaring, wanneer hij later als verdachte terechtstaat, ogv het nemo tenetur-beginsel niet als bewijsmateriaal in de strafrechtelijke procedure tegen hem worden gebruikt. Beginsel heeft geen betrekking op het gebruik in een strafrechtelijke procedure van materiaal dat kan worden verkregen mbv de toepassing van dwangmiddelen, maar dat reeds bestond onafhankelijk de wil van de verdachte (zoals bijv. bloed, documenten, adem, urine, weefsel tbv DNA-test). Algemeen wordt aangenomen dat een verdachte mag worden verplicht om opsporingshandelingen te dulden. Discussie bestaat over vraag of verdachte mag worden gedwongen tot afstaan van materiaal door niet-afstaan ervan strafbaar te stellen.

Rapporteer Plaats commentaar