Geen bescherming en weinig hulp
Tijdens het begin van de industrialisatie leefden grote groepen arbeiders en hun gezinnen in diepe armoede. De overheid deed weinig om dit te verbeteren, ze vonden het niet hun taak.
Er kwamen protesten van alle kanten, maar pas na 1842 verbeterde de situatie pas.
Ook de arbeiders zelf probeerden iets aan hun omstandigheden te doen > er ontstond een arbeidersbeweging. Hun doel: het organiseren van arbeiders om werk- en leefomstandigheden te verbeteren.

Eendracht maakt macht
De arbeiders begrepen dat ze alleen samen iets tegen de werkgevers konden bereiken. Ze richtten verenigingen op voor onderlinge hulp en later ook vakbonden. Vakbonden waren verenigingen die opkwamen voor de rechten van werknemers in een bepaalde sector. Ze eisten korteren werkdagen, hogere lonen en betere werkomstandigheden.


Verder vechten in het parlement
Vakbonden streden alleen voor betere arbeidsvoorwaarden. Maar veel arbeiders wilden ook invloed op andere terreinen. Dat kon door het oprichten van een politieke partij. Zo konden ze meebeslissen in het parlement over nieuwe wetten die het bestaan van arbeiders moest verbeteren.
In Nederland werd in 1894 de Sociaal-Democratische Arbeider Partij (SDAP) opgericht. Ze streden, behalve voor betere leef- en werkomstandigheden, vooral voor uitbreiding van het kiesrecht. (in de 19e eeuw mochten alleen mannen die belasting betaalden stemmen. Arbeiders verdienden weinig en betaalden geen belasting)
Toen steeds meer arbeiders kiesrecht kregen, kreeg de SDAP ook meer invloed.

Rapporteer Plaats commentaar