Geef voor iedere gebeurtenis aan of het om een ontvangst, uitgave, opbrengst of kostenpost gaat:
Ontvangst rente spaarrekening
Betalen van de rente van dit jaar op een uitstaande lening
Afsluiten van een lening, en ontvangen van het geld
Een deel van de hypotheekschuld aflossen
Een bedrijfsauto kopen die vijf jaar meegaat
De jaarlijkse afschrijving op de bedrijfsauto
Ontvangst rente spaarrekening = Opbrengst Betalen van de rente van dit jaar op een uitstaande lening = Kostenpost Afsluiten van een lening, en ontvangen van het geld = Ontvangst Een deel van de hypotheekschuld aflossen = Uitgave Een bedrijfsauto kopen die vijf jaar meegaat = Uitgave De jaarlijkse afschrijving op de bedrijfsauto = Kostenpost