Geef vijf voorbeelden van verstorende factoren bij een quasi- en pre-experimenteel design.

  • Bijvoorbeeld:
    • een tussentijds voorval - een belangrijk voorval vindt plaats tussen de voor- en nameting. 

    • een groei-effect - natuurlijke veranderingen kunnen het effect van de interventie vertekenen (vb: ouder geworden, dus wijzer).

    • een testeffect - het effect van herhaald testen (vb: deelnemers hebben geleerd van de eerste test en passen dit toe bij de tweede test). 

    • een instrumentatie-effect - wanneer de meetinstrumenten bij de voor- en nameting niet gelijk zijn. 

    • een plafondeffect - een eventuele verbetering bij de nameting is niet mogelijk wanneer er veel mensen bij de voormeting al (bijna) maximaal scoren. (te makkelijke test)

    • een bodemeffect - mensen scoren heel laag op de eerste meting, waardoor geen goede vergelijking met de nameting kan worden gemaakt. Een verslechtering is dan namelijk niet te meten. (te moeilijke test).

    • statistische regressie naar het gemiddelde - extreme scores zullen bij herhaalde meting minder extreem zijn, maar dichter bij het midden liggen. 

    • selectie - wanneer mensen op vrijwillige basis kunnen meedoen, komen er voornamelijk mensen die bijvoorbeeld al geïnteresseerd zijn in het onderwerp. 

    • selectieve uitval - tussen de voor- en nameting vallen er deelnemers uit die op relevante kenmerken verschillen van degenen die in het onderzoek blijven. 

    • placebo-effect - de verandering in de afhankelijke variabele is toe te schrijven aan het geloof van de deelnemers in de interventie en niet aan de interventie zelf. 

    Rapporteer Plaats commentaar
  • Bijvoorbeeld:
    • een tussentijds voorval - een belangrijk voorval vindt plaats tussen de voor- en nameting. 

    • een groei-effect - natuurlijke veranderingen kunnen het effect van de interventie vertekenen (vb: ouder geworden, dus wijzer).

    • een testeffect - het effect van herhaald testen (vb: deelnemers hebben geleerd van de eerste test en passen dit toe bij de tweede test). 

    • een instrumentatie-effect - wanneer de meetinstrumenten bij de voor- en nameting niet gelijk zijn. 

    • een plafondeffect - een eventuele verbetering bij de nameting is niet mogelijk wanneer er veel mensen bij de voormeting al (bijna) maximaal scoren. (te makkelijke test)

    • een bodemeffect - mensen scoren heel laag op de eerste meting, waardoor geen goede vergelijking met de nameting kan worden gemaakt. Een verslechtering is dan namelijk niet te meten. (te moeilijke test).

    • statistische regressie naar het gemiddelde - extreme scores zullen bij herhaalde meting minder extreem zijn, maar dichter bij het midden liggen. 

    • selectie - wanneer mensen op vrijwillige basis kunnen meedoen, komen er voornamelijk mensen die bijvoorbeeld al geïnteresseerd zijn in het onderwerp. 

    • selectieve uitval - tussen de voor- en nameting vallen er deelnemers uit die op belangrijke kenmerken verschillen van degenen die in het onderzoek blijven. 

    • placebo-effect - de verandering in de afhankelijke variabele is toe te schrijven aan het geloof van de deelnemers in de interventie en niet aan de interventie zelf. 

    Rapporteer Plaats commentaar