Geef twee voorbeelden van fouten die tijdens embryonale fases zijn ontstaan door invloeden van buitenaf.
1. Zo kan de onschuldige virusziekte rode hond (rubella) bij een zwangere vrouw afwijkingen bij haar ongeboren kind (aan ogen, oren en hart) veroorzaken. Treedt de besmetting in de eerste weken van de zwangerschap op, dan is de kans op afwijkingen 100%, na de zestiende week minder dan 5%. Dit toont aan dat het virus vooral tijdens de vroege differentiatieperiode invloed heeft op de celdelingen. 2. In 1962 werd de wereld opgeschrikt door de dramatische bijwerking van het slaapmiddel Softenon (merknaam voor de stof thalidomide) dat bij gebruik tijdens de zwangerschap zeer ernstige misvormingen bij de baby veroorzaakte, vooral aan armen en benen. De stof bleek celdelingen te remmen.