Geef negen voorbeelden van verschillende types van wijken en soort woningen in die wijken op volgorde van tijd.
Historische binnenstad: monumentale panden, veel druk door cityvorming, over het algemeen erg druk doordat veel voorzieningen waarvan men dagelijks gebruik maakt zich in het centrum bevinden. Hoge grond- en huurprijzen. 19e eeuwse arbeiderswijk: etagewoningen, klein, slechte kwaliteit, veel allochtonen (lage prijs) Bouwperiode WOI-WOII: vaak betere woningen doordat woningwet eisen stelde. Veel sociale woningbouw, tuinwijken met veel groen, veel autochtonen, welgestelden. Jaren vijftig: portiekflats of kwalitatief mindere laagbouw (veel woningen waren nodig na de oorlog), snel gebouwd, veel allochtonen, lagere inkomensgroepen. Jaren zestig: galerijflats, veel allochtonen, lagere inkomensgroepen vaak sociaal onveilig. Jaren zeventig/tachtig: eengezinswoningen, ruim, meer groen, gevarieerde indeling buurt, veel autochtonen. Jaren tachtig in de stad: goedgebouwde appartementen, veel alleenstaanden, gezinnen zonder kinderen, autochtonen, onderdeel compacte-stadsbeleid. Recent vinexwijken: eengezinswoningen en etagewoningen, minder ruim dan iets oudere nieuwbouw, minddengroepen, weinig voorzieningen (die bevinden zich allemaal verder in het centrum).