1. Geef gemotiveerd aan of in de periode 1814-1879 gekozen werd voor een formeel wetsbegrip of een materieel wetsbegrip.

  • In de periode 1814-1879 ging men er in het Nederlandse constitutioneel recht van uit dat behalve regering en Staten-Generaal gezamenlijk (wetgever in formele zin) ook de regering bevoegd was om zelfstandig algemeen verbindende voorschriften vast te stellen. Van deze zelfstandige regelgevende bevoegdheid van de regering (in het begin van genoemde periode feitelijk de persoon van de koning) waren slechts uitgezonderd de beleidsterreinen waarop de Grondwet de wetgever een uitdrukkelijke opdracht tot regelgeving had toegekend. De bevoegdheid om zelfstandig, dat wil zeggen zonder specifieke en uitdrukkelijke grondslag in Grondwet of wet in formele zin, extern werkende algemene regels vast te stellen was in deze periode dus niet voorbehouden aan de formele wetgever; zowel de wetgever als de regering kon algemeen verbindende voorschriften uitvaardigen. In de praktijk werden veel meer algemeen verbindende voorschriften in de vorm van een algemene maatregel van bestuur (de zogenaamde besluitenregering van koning Willem I) dan in de formele-wetsvorm uitgevaardigd. Nadat in 1848 de ministeriële verantwoordelijkheid was ingevoerd, verschoof het accent weliswaar in de richting van de formele wetgever, maar ook toen werden door de regering nog tal van zelfstandige algemene maatregelen van bestuur uitgevaardigd.
    De bepaling dat de wetgevende macht werd uitgeoefend door de regering en Staten-Generaal gezamenlijk (nu art. 81 Gw) werd ook in de periode 1814-1879 niet uitgelegd als een bepaling met betrekking tot de exclusieve bevoegdheid, casu quo de taak van de wetgever, maar als een inleiding op de daaropvolgende artikelen inzake de procedure van totstandkoming van wetten: het formeel wetsbegrip.

    Rapporteer Plaats commentaar