Geef een voorbeeld van een isotoop en leg het verschil uit.
Bij een waterstofatoom kan het aantal neuronen verschillen. Waterstof zelf heeft 1 proton en 1 neuron. De ene isotoop heeft 1 proton en 2 neuronen en de andere isotoop heeft 1 proton en 3 neuronen. Omdat het proton niet verandert verandert het atoomnummer niet. Daarom zijn dit isotopen.