Een mevrouw heeft een lage dwarslaesie (stoornis). Door de stoornis kan ze niet lopen. En moet ze gebruik maken van een rolstoel (beperking). Mevrouw ervaart problemen met haar beperking in de mobiliteit. Zo vindt ze het maar niks, dat ze hulp nodig heeft bij een deel van haar dagelijks leven en niet geheel kan staan en gaan waar ze wil. Zo vind ze het reizen per trein vooral veel gedoe ( handicap). het station in haar woonplaats is niet aangepast aan rolstoelgebruikers.