Geef een samenvattin van de Zweeds-Italiaanse casus

  • elanghebbende (X BV) – een Nederlandse houdstervennootschap en moeder van een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting – maakt deel uit van het Zweedse X-concern. De topholding van dit concern is de in Zweden gevestigde vennootschap A. De eveneens in Zweden gevestigde vennootschap B verricht – voor rekening en risico van A – de treasury-activiteiten van het concern. Tot het concern behoort ook de Italiaanse vennootschap C. Circa 29% van de aandelen in C zijn in handen van derden. In 2004 besluit het concern vennootschap C van de Italiaanse beurs te halen. Hiermee is een bedrag van € 237.312.000 gemoeid. Dit gebeurt in grote lijnen op de volgende wijze:

    1. Op 29 april 2004 is door een adviseur van het X-concern F, een Italiaanse SPV, opgericht met een kapitaal van € 10.000.
    2. Op 3 mei 2004 geeft F aandelen uit aan X BV. Belanghebbende houdt dan 91,7% van de aandelen in F.
    3. Op 3 mei 2004 stort X BV additioneel een bedrag van€ 237.302.000 op de verkregen aandelen F. X BV financiert deze kapitaalstorting met een van B verkregen (concern)lening ad € 237.302.000.
    4. Op 3 mei 2004 koopt zij de resterende aandelen in vennootschap F van de adviseur.
    5. F verwerft na openbare biedingen in 2004 en 2005 het grootste gedeelte van de door derden gehouden aandelen in C.
    6. Eind 2005 draagt A de door haar in C gehouden aandelen tegen schuldigerkenning van € 350.000.000 over aan F.
    7. In 2007 fuseert F met C.
    8. Belanghebbende is in 2004 een bedrag van € 6.503.261 aan rente verschuldigd aan B voor de lening van € 237.302.000. De inspecteur laat deze rente niet toe in aftrek op grond van art. 10a Wet VPB 1969.

    Rapporteer Plaats commentaar