Geef een opsomming van bodemvormende processen- na verwering of rijping
Interne verwering Verbruining Nieuwvorming mineralen Humusvorming (ruwe humus (mor), moder en mull) – afhankelijk van klimaat en soort begroeiing Lessivage (uitspoeling van kleimineralen) Podzolering (uitspoeling van organische stof) Gley Verzouting (verzilting) Homogenisatie
Interne verwering: verandering van het bodemmateriaal in situ. Moeten wel mineralen aanwezig zijn.
Verbruining: verwering ijzerhoudende mineralen. In zuur milieu, dus na ontkalking.
Nieuwvorming mineralen: uit veldspaten, pyroxenen en amfibolen ontstaan kleimineralen en hydroxyden
Humusvorming: omzetting van organische stof tot organische verbindingen en CO2 en H2O. Mor: bijna100% strooisel met bijna geen minerale delen (O horizont). Moder=geen menging met minerale delen, met uitwerpselen van bodemfauna erin; mull=meest afgebroken en sterk vermengd met /gehecht aan de minerale delen van de bodem (zoals in A-horizont van een eerdgrond)
Lessivage: uitspoeling (eluviatie) van klei naar grote diepte waar het accumuleert (illuviatie). In zwak zure bodems, dus na ontkalking. Zuid-Limburglossgronden en rivierkleigronden (ouder)
Podzolering: uitspoeling van organische stof, aluminium, ijzer en mangaan naar de B-horizont. Op zure bodem, anders geen uitspoeling. Pleistocene zandgrond.
Gleyverschijnselen: door oxidatie en reductie – langdurig van zuurstof afgesloten: grijs. Afwisseling: rode vlekken/roest.
Verzilting: neerslaan zouten door verdamping bodemwater. Kustgebieden, gebieden met zout/brak grondwater. Neerslagoverschot vermindert gevaar.