Geef de ontwikkeling (= ontogenese) van de B-lymfocyt

  • De B-lymfocyt bezit antilichamen ter hoogte van het membraan. Deze zijn de specifieke receptoren voor de antigenen. Ze verschillen van de antilichamen die later gesecreteerd (door de nakomelingen van de B-lymfocyt, de plasmacellen) worden door een extra hydrofoob transmembranair stuk. Dit zorgt voor een membraanverankering 
    membraanantilichamen zijn van het IgD of IgM. 
    De IgM antilichamen zijn daar monomeren, terwijl men in het bloed de gesecreteerde vorm vindt die pentameer is en een J keten bezit. In het beenmerg vindt men de minst gedifferentieerde B-lymfocyten. Ze bezitten een hoge densiteit aan IgM moleculen op het membraan. Waarschijnlijk heeft dan de binding met het antigeen het uitschakelen van de B-lymfocyt tot gevolg. Dit speelt een voorname rol in het tot stand komen van tolerantie. Op deze wijze worden autoreactieve klonen dwz B-lymfocyten met een receptor coor eigen antigenen, uitgeschakeld. 
    in een verder differentiatiestadium verschijnen eveneens IgD moleculen op het membraan samen met de IgM moleculen. Zij vormen de pool van rijpe B-lymfocyten, die vanuit het beenmerg via het bloed de milt en lymfatische klieren bereiken. 
    samengevat: de B-lymfocyten bezitten op membraan volgende moleculen: HLA DR, IgM en IgD monomeren, de receptoren voor C3b, voor C3d en voor het Fc gedeelte van IgG.

    Rapporteer Plaats commentaar