1. babyperiode: snelle groei en ontwikkeling; geheel afhankelijk van zorg en bescherming; eerste gehechtheidsrelatie. 2. peuterperiode: door beweging en spraak meer autonoom; denkt en handelt egocentrisch. 3. kleuterperiode: sociale ontwikkeling neemt toe; speelt met veel fantasie. 4. schoolperiode: cognitieve ontwikkeling staat centraal; sociale contacten verbreden zich. 5. adolescentie: lichamelijke verandering door puberteit; begin van seksuele belangstelling; identiteitsontwikkeling.